BIJBLAD VAN DE GOESSCHE COURANT. Vrijdag 7 September 1866, N°. 70. OPENBARE VERGADERING van den GEMEENTE-RAAD TE GOES, den 29 Augustus 1866. (Vervolg.) Aan de orde is het voorstel ter vorige vergadering door den heer Verhagen ingediend tot daarstelling eener bewaarplaats van lijken welk voorstel toen is gesteld in handen der openbare gezondheids-commissie ten fine van advies. Het rapport dier commissie ingekomen zijnde wordt voorgele zen en blijkt daaruitdat de commissie zich niet kan vereenigen met den geest dien zij in het voorstel meent te zien doorstralen, als of de geneeskundigen minder naauwgezet zouden zijn in het afgeven hunner verklaringen van overlijden; doch afgescheiden daarvan is zij van oordeeldat het oprigten eener naar den eisch der wetenschap ingerigte bewaarplaats voor lijken zoude kunnen bijdragen tot geruststelling van het ten onregte veront rust publiek en dat het de geneeskundigen ten allen tijde vooral bij slecht gehuisde personen van groot gemak z.oude zijn om al daar lijken tijdelijk te kunnen doen bewaren. Zij meent echter dat niet uit het oog mag worden verloren dat tijdens het heerschen eener besmettelijke ziekte de daar te bewaren lijken eene bron voor verdere infectie zoude kunnen worden. Mogt de raad tot de oprigting besluiten dan behoudt de com missie zich voor nog eenige wenken te geven omtrent de wijze van inrigting. De Voorzitter brengt het voorstel in behandeling ten einde de noodzakelijkheid der daarstelling allereerst te zien uitmaken. De heer Verhagen zegt Het spijt mij M. de V. dat dit mijn voorstelin strijd met de uitdrukkelijke bepalingvervat in de Se alinea van art. 6 van ons reglement van ordeverzonden is naar eene speciale commissie, zonder dat mij vooraf de gelegenheid is gegeven om het toetclichten eerst na die toelichting toch kou de vergade ring besluiten om daarop het gevoelen eener commissie te vragen. Dat spijt mij nu vooral te meer omdat ik tot rnijn leedwezen, uit het rapport dier commissie bemerk, dat deze zich niet ont zien heeft, ten spijt van het gemis dier toelichting, en dus zonder iets anders van de strekking van mijn voorstel te kennen als uit de. bewoordingen is op te maken, om mij bedoelingen aan te wrijven waarvoor bij haar geen de minste aanleiding lean bestaan. Die commissie toch ontziet zich niet om haar advies van mijn voorstel zoo als het is leggende aan te nemen, te laten vooraf gaan door de volgende insinuatie „ofschoon de commissie zich niet kan vereenigen met den geest „dien zij in het voorstel meent te zien doorstralen als of niet tegenstaande de permissie tot begraven van lijken niet wordt „verleenddan na schriftelijke verklaring van eenen geneeskun digen, dat de lijder werkelijk overleden is toch gevallen van „schijndood zouden kunnen voorkomen, als of derhalve die ge neeskundigen eene leugenachtige verklaring zouden afleggen" enz. Zij zegt alzoo te vermeenen dat in het voorstel een geest doorstraaltals of ik de geneeskundigen in ons middendoor dit voorstel te doen, heb willen beschuldigen van leugenachtige verklaringen afteleggen, en acht het noodig om uitdrukkelijk te verklaren dat ze zich daarmede niet kan vereenigen. Maar ik vraag waaruit ontleent die commissie aanleiding om mij zulke bedoelingen toe te schrijven? Waar blijkt het uit dat het in mijne bedoeling zou leggen, de geneeskundigen in ons midden te willen verdacht maken van leugenachtige verklaringen aftegeven Ik zal mij hierover niet verder uitlaten en de appreciatie daarvan aan anderen overlaten, doch geloof niet dat het prestige harer roeping door soortgelijke zucht tot verdachtmaking bijzon der zal worden verhoogd. En wat nu de toelichting van mijn voorstel betreftik moet erkennen dat diezelfde commissie mij die taak al zeer gemakke lijk heeft gemaakt. Zij toch erkent dat de daarstelling van eene bewaarplaats voor lijkenwelke in het algemeen belang zoo spoedig mogelijk moe ten verwijderd worden, uit de huizen der ingezetenen zal bij dragen tot geruststelling van het publiek, het hoofddoel waarom door mij het voorstel is gedaanen wie uwer zal dit kunnen tegenspreken. De commissie voegt er bij dat het zelf den artsen ten allen tijde van groot gemak zoude zijn eene geschikte gelegenheid te hebben om lijken tijdelijk te bewaren, een argument dat ik mij wel gewacht zou hebben aan te roeren. Uit de verslagen in de Staats-Courant voorkomende, nadat ik dit voorstel reeds had gedaan is het gebleken dat bereids in een groot getal plaatsen soortgelijke bergplaatsen zijn daar- gesteld zoodat ik mij durf vleijen dat zij die primitief met mijn voorstel minder schenen ingenomen te zijn zich inmiddels zullen hebben overtuigd zoo al niet van de noodzakelijkheid, dan zeker van het wenschelijke daarvan. Vroeger reeds in de besloten zitting waarin ik het eerst dit onderwerp ter sprake heb gebragten nu weder in het rapport der gezondheids-commissie is en wordt gesproken van een weten schappelijk ingerigt lijkenhuis." Ik moet echter uitdrukkelijk waarschuwen voor eene zoogenaamde wetenschappelijke inrigting, er is toch een zeer groot verschil tusschen een lijkenhuis in gerigt volgens den eisch der wetenschapen eene eenvoudige maar tevens doelmatig ingerigte bewaarplaats voor lijken. Dit laatste M. de V. is het wat door mij wordt voorgesteld, zonder meer. De heer Broes van Lort vraagt vergunning aan den voorzitter om den gemeenteraad mededeeling te mogen doen van eene dezer dagenbij hein ingekomen missive van den inspecteur van het geneeskundig staatstoezigt in de provinciën Friesland en Groningen, die hem toeschijnt niet zonder invloed te zul len zijn op de beoordeeling van liet voorstel, dat aan de orde is. Dit verzoek welwillend toegestaan zijnde, leest spreker een' brief voorvan den volgenden inhoud „Ter voldoening aan uwe missive, dd. 5 Augustus jl., heb ik de eer te berigten, dat het geval van schijndood, voor gekomen bij eene lijderes aan cholera, te Midlum, gemeente Franekeradeel, waarvan onlangs in de nieuwsbladen mel ding is gemaakt, volgens mijne information van de geneeskun digen aldaar, eene fictie is geweest." „Het gerucht, door den een of anderen tegenstander van het spoedig begraven van cholera lijken misschien verspreid, is door het publiek en de dagbladen, als een verschrikkelijk nieuws, gretig opgenomen." De inspecteur voor het. geneeskundig staatstoezigt in de provinciën Friesland en Groningen, (get.) Dr. Idzerda. Den heere Dr. K. Broes van Dort lid van den geneeskundigen raad in Zeeland, te Goes. Ik hoop, vervolgt spreker, dat de mededeeling van dit offi cieeldementi niet zal beschouwd worden,als eene demonstratie tegen het voorstel van ons geacht medelid Verhagen, waar mede ikvoor zoo ver het eene eenvoudige bewaarplaats voor lijken beoogen mogt, volkomen instem; maar ik wilde haar blootelijk doen dienen, als een lieilzaam geneesmiddel tegen de paniek, die het bewuste courauten-artikel bij een groot deel der bevolking heeft te weeggebragten aan welks invloed zelfs enkele leden van dezen raad zich niet hebben kunnen onttrekken. Overigens heb ik, bij de vroegere behandeling van het voor stel tot oprigting van een z. g. lijkenhuis, opzettelijk het stil zwijgen bewaard, omdat ik de discussiën daarover ontijdig, en onvruchtbaar achtte, zoolang daarover niet het advies der open bare gezondheids-commissie was ingewonnen. Thans, nu dit advies is ingekomen, wil ik gaarne, óók mijne gedachten over deze zaak mededeelen. Vooraf zij het mij evenwel vergund een paar opmerkingen te maken over dat advies, dat ik mag het niet ontveinzen ook op mijevenmin als op den vorigen sprekereen' gunstigen indruk heeft gemaakt. Ik heb daarin toch te vergeefs gezocht naar een vast en leidend beginseldat ten grondslag van den voorgestelden maatregel zou moeten strekken. Nadat de commissie aan hare gevoeligheid heeft lucht gegeven over het wantrouwen, dat in het voorstel zou doorstralen in de geloofwaardigheid en goede trouw der geneeskunstoefenaren een wantrouwen dat mij, al werd het door leeken gekoesterd, nog niet zoo heel vreemd zou voorkomenals men in aanmer king neemtdat eene verklaring van overlijdenbij cholera doorgaans wordt afgegevenweinige uren na den dood meent zij toch ten slotte de haar gestelde vraag in bevestigenden sin te moeten beantwoorden. Op welke gronden? 1. Omdat het oprigten eener naar den eisch der wetenschap ingerigte, bewaarplaats voor lijken zou kunnen bijdragen tot geruststelling van het, door couranten-berigten, ten onregte verontrust publieken 2. Omdat het den artsenten allen tijdevooral bij slecht gehuisde personen, van groot gemak zou zijn om aldaar lijken tijdelijk te doen bewaren. Ik moet ronduit zeggen, dat ik van zulk eene argumentatie niets begrijp. Om n. b. eene concessie te doen aan een ten onregte verontrust en dus in dwaling verkeerend publiek, en om den artsen, bij slecht gehuisde personen, tot groot gemak te zijn, het staat woordelijk in het advies, adviseert de commissie tot oprigting van eene naar den eisch der wetenschap

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 5