vïkgadekinfi van den 17 augustus 1866. 453 datbij zoodanig tarief, eene school zeer goed bezet moet wezen om de kosten van het onderwijs te kunnen bestrijden, zelfs bij de aanmerkelijk lagere bezoldiging der onderwijzers zoo als die nog voor 10 a 15 jaren bestond. Mij is niet bekend dat over het tarief der schoolgelden gegronde klagten hebben bestaan. Voor behoeftigen bestond destijds ge legenheid om kosteloos onderwijs te ontvangen in de algemeene armen- en weezenschool. De aanleiding tot verlaging van het tarief der schoolgelden, is in der tijd voortgevloeid uit een verzoek van den onderwijzer der openbare school om eenige toelage uit de gemeentekaswijl de schoolgelden niet toereikten om hem een behoorlijk bestaan te verzekeren. Men heeft toen het geheele schoolwezen hervormd, en de tractementen van de openbare onderwijzers aanmerkelijk ver hoogd, en te gelijkertijd de schoolgelden verhoogd? neenverlaagd. Wat betreft de avondschool, wordt thans voorgesteld het schoolgeld te bepalen op 45 cents 's maandsvoor hen die ook de dagschool bezoekenop grond dat dezulken minstens tot de 2e. klasse der dagschool behooren, voor welken een schoolgeld Van 90 cents is voorgesteld. Voor hen die alleen de avondschool bezoeken, is deze uit den aard der zaak eene herhalingsschool voor andere jongelieden, om het Vroeger aangeleerde te vaster in het geheugen te houden. Daar dezulken behooren tot de eerste of hoogste klasse der dagschool is voorgesteld het schoolgeld voor de zoodanigen te bepalen op de helft van het schoolgeld van de hoogste klasse der dagschoolen dus op 60 cents 's maands. Het voorstel om het schoolgeld der meisjesschool te stellen op 3,'s maands voor elk kind, onverschillig of één of meer kinderen uit het zelfde huisgezin daarvan gebruik maken, is ge noegzaam gemotiveerd daardoor, dat dergelijke bepaling als be ginsel is neergelegd in het besluit tot heffing van schoolgeld op de burger-bewaarschool d. d. 81 Januarij 1856. Na aldus den grondslag te hebben aangetoond der voorgestelde bepaling van het schoolgeld, kunnen wij overgaan tot de regts- gronden waarop het gedane voorstel steünt. In de eerste plaats is als zoodanig vermeld deregel: qui com- moda rei fest et incommoda ferre debet" wie de voordeelen eener zaak geniet moet ook de daaraan verbondene lasten dragen. Dit is een erkend axioma, dat geen bewijs behoeft. De gemeentewet huldigt dan ook dit beginsel in Art-. 254 waarover hierna uitvoeriger.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 9