496 VERGADERING VAN DEN 17 AUGUSTUS 1866.
tekasdit is intussehen lijnregt in strijd èn met dat voorstel
zelf èn met de daarbij gevoegde toelichting: de klagt was, dat,
naar mate de kosten van het onderwijs hooger waren opgevoerd,
de schoolgelden waren verlaagd; met donkere trekken werd de
finantiele toekomst afgemaald en uit een en ander afgeleid, dat
het meer dan tijd en boven alles pligt was, door klassikale
verhooging der schoolgelden de gemeentekas te stijventen
einde aan zulke énorme uitgaven het hoofd te kunnen bieden:
nu kon en mogt men billijker wijze verwachten, dat of de voor
steller of de verdediger van het voorstel, zij het ook in losse
trekken, hadde aangetoond, dat eene verhooging van school
gelden werkelijk meer geld in de gemeentekas zou doen vloeijen,
dat eene verhooging per klasse daarbij verkieslijk zou zijn, dat
door zoodanige verhooging aan het onderwijs zelf geen afbreuk
zou worden gedaan, dat de individuele finantiele krachten der
ingezetenen zoodanige verhooging zouden gedoogenmaar niets
van dit alles: de argumenten, die men heeft bijgebragt strekten
alleenlijk om de kwestie te brengen op een vreemd terrein,
zij waren noch ter zake, noch afdoende, en toch was dit in
dubbelde mate noodig geweest, om dat door de ontwerpers der
besluiten tot heffing van schoolgelden zoowel in 1859 voor het
lager, als in 1865 voor het middelbaar onderwijs alle die pun
ten met zorg waren overwogen en in acht genomen, de onder
vinding van vroegere jaren en de finantiele krachten der inge
zetenen daarbij niet uit het oog waren verloren, en omdat de
gemeenteraad getoond had, zich met de grondslagen dier ont
werpen volkomen te vereenigen, daar beiden zoowel in 1859
als in 1865 zonder eenige bedenking met algemeene stemmen
werden goedgekeurd en vastgesteld. Maar wat toen niet be
sproken waaraan zelfs niet gedacht isis het afsnijden van
alle mogelijke concurrentie voor andere scholen: nooit is het
bij één onzer opgekomen met dat doel de schoolgelden te ver
lagen, daartoe was dan ook die verlaging te onbeduidend; zulk
een verwijt is even onwaar, als onverdiend.
Het andere punt, dat ik nog kortelijk wensch te bespreken,
is de grievewelke de voorsteller en de verdediger van het voor
stel zoo luide en bij herhaling in deze vergadering hebben doen
hoorendat namelijk het kleiner deel der bevolking dezer ge
meente nu ten onregte dubbeld gedrukt wordt: het betaalt voor
het lij zonder onderwijs en wordt daarenboven verpligt voor het
openhaar onderwijs bij te dragen. Zulk eene grieve behoort in