VERGADERING VAN DEN 17 AUGUSTUS 1866. 495
meermalen in de gelegenheid geweest klagten te hooren over het
bezwarendedat er voor sommige ouders in gelegen isom van
hun gering inkomen de noodige gelden aftezonderen voor het
onderwijs van één of meer hunner kinderen. Eene verhooging
van het schoolgeld, zoowel op de lagere als middelbare scholen
zou dus, zooals teregt door de beide commissiën is opgemerkt,
hare ontvolking ten gevolge hebbenen alzoo leiden tot een ge-
geheel ander resultaat, als ons geacht medelid zich heeft voor
gesteld n. 1. tot verminderingin plaats van tot vermeerdering
der baten van het openbare onderwijs.
Nog minder dan met een hoog schoolgeld ben ik ingenomen
met eene verhooging van hetzelvein opklimmende verhouding
naar de verschillende klassen. Ik heb daarover met verschillende
onderwijzers gesproken, en allen verklaren uit één mond, dat
eene dergelijke klassificatie der schoolgelden tot groote moeijelijk-
heden aanleiding geeft, den onderwijzer in zijne handelingen be
lemmert en hembij de verplaatsing der kinderen van eene lagere
naar eene hoogere klasse, aan allerlei scheeve en verkeerde be
oordeelingen van den kant der ouders blootstelt, omdat men
van de veronderstelling uitgaat, dat men daarbij meer het hoo
gere schoolgeld dan de vorderingen van den leerling op het oog
heeft. Men heeft dan ook dit stelsel waarover de erva
ring het vonnis heeft geveld op de meeste openbare, lagere
scholen wijselijk laten varen, en het vervangen door een gelijk
schoolgeld voor alle klassen.
Indien ik dan nu, na al deze overwegingen, mijne stem te-
gen het voorstel zal uitbrengendan is het nietomdat ik, met
de plaatselijke schoolcommissie en een der vorige sprekers, twijfel
aan de opregte en eerlijke bedoeling van den voorsteller, maar
omdat ik de zedelijke overtuiging heb, dat het voorstel niet
kan leiden tot het beoogde doel.
Niemand der leden het woord meer verlangende te voeren,
zegt de Voorzitter:
Ook mij is het behoefte met een enkel woord de gronden
aantegeven, die mij beletten mijn stem vóór het voorstel uit-
tebrengen. Ik kan daarbij zeer kort zijn, om dat de vorige
spreker zijne denkbeelden en gevoelens, die ook de mijne zijn,
op zoo duidelijke en overtuigende wijze heeft ontwikkeld. Ik
bepaal mij tot een paar punten.
De geachte voorsteller heeft zoo even gezegd, dat hij bij zijn
voorstel op het oog heeft gehad de betalers en niet de gemeen-