494
VERGADERING VAN DEN 17 AUGUSTUS 1866.
doelingen, die, zoo ze in deze vergadering ingang en weerklank
mogt vinden, ieder lid van den raad in het vervolg zou, moeten
terughouden om een voorstel te doen. Niemand toch zou op die
wijze gewaarborgd zijndat zelfs zijne edelste drijfveeren niet in
een verkeerd daglicht zullen worden gesteld. Dat behoort zoo niet.
Men onderwerpe vrij woorden en handelingen aan den toets der
kritiek, maar late de drijfveeren er buiten. De laatste liggen
te diep verscholen op den bodem van het menschelijke hart
dan dat ze voor ieders blik toegankelijk zouden zijn.
Zoo men den geachten voorsteller, bij het prijselijke doel dat
hem voor oogen stond, iets zou kunnen ten laste liggen, dan
zou het mijns inziens dit zijndat hij aan een zuiver economisch
vraagstuk dat in eene vergadering van tien gemeenteraad
volkomen op zijne plaats was het karakter heeft gegeven eener
politisch-religieuse kwestiediezooals zoo even door onzen
geachten voorzitter met zooveel juistheid is opgemerkt, niet hier,
maar in 's lands hooge vergaderzaal in den Haag te huis behoort.
Hoe dit zijn moge. Ik zal mij niet verdiepen in het juridisch
of theologisch gedeelte der kwestieomdat het geheel buiten den
kring mijner beoordeeling ligtmaar wil nog evenmet ter zijde
stelling van alles wat de groote strijdvraag onzer dagen omtrent
de gemengde staatsschool en zoogenaamde godsdienstige scholen
betreft, de vraag bespreken:
Ran het voorstel leiden tot het beoogde doel, om, namelijk,
eene gunstiger verhouding daartestellen tusschen de inkomsten en
uitgaven aan het openbare onderwijs verbonden?
En dan antwoord ikzonder aarzelenneenal ware het al
leen, omdat de ervaring nog altijd geleerd heeft, dat eene be
lasting te minder productief wordt, naarmate men haar, door
kunstmiddelen, hooger tracht optevoeren.
Dit zou ook blijken het geval te zijn bij eene eventuële ver
hooging der schoolgelden.
Bij de regeling toch van het openbaar lager onderwijs, in ver
band met de schoolwet in deze gemeente, is men wijselijk van
het beginsel uitgegaan om, door een hoog schoolgeld, de deur
niet te sluiten voor den min bemiddelden burger, maar ook de
zen in de gelegenheid te stellen zijne kinderen eene opvoeding
te gevendie beantwoordde aan de eischen van onzen tijd. Dit
zelfde beginsel is ook bij de regeling van het middelbaar onderwijs
in het oog gehouden; en toch ben ik in mijne betrekking,
die mij in aanraking brengt met alle standen der maatschappij