492 VERGADERING VAN DEN 17 AUGUSTUS 1866. der daaraan verbpndcne uitgaven zouden dragen, te meer daar dit naauwelijks 'A of '4 bedraagt van hetgeen menzijne kin deren elders school zendende, daaraan zou moeten ten koste leggen. Het schijnt echter dat art. 37 der wet, waarbij 60,als maximum is vastgesteld der jaarlijksche bijdrage, die voor eiken leerling mag geheven worden, zoowel op de verpligte als op de onverpligte hoogere burgerscholen van toepassing is, en voor steller heeft zich daaraan gehouden. Daar de raming der onkosten voor de daarstelling der hoogere burgerscholen, toch wel van éénigen invloed zal zijn geweestop de bepaling der bijdrage van 40,aanvankelijk en later van 50,— 's jaars voor eiken leerling, acht spreker zijn voorstel genoeg gemotiveerd door herinnering aan de bekende daadzaak, dat men de eerste raming met nagenoeg de helft door de uitkomst ziet te boven gaan. De opmerking dat het vreemd moet voorkomen, reeds zoo spoedig na de eerste vaststelling van het schoolgeld, hierin wij ziging te willen brengen, vindt hare oplossing in het niet min der vreemde verschijnsel, dat men tot de daarstelling besloot voor dat men met genoegzame zekerheid wist, wat een en ander zou kosten. Men verbond er zich toe uit de sterke ingenomenheid met de zaak. Dat dit niet te veel gezegd is, staaft het berigt der commissie van toezigt over het middelbaar onderwijs alhier, waarbij zeer naïf wordt erkend: Er bestaat nog onzekerheid omtrent de re sultaten van het middelbaar onderwijs. Het moet nog zijne proeven afleggen. De bedoeling zal wel deze zijn, dat er bij de burgerij onze kerheid bestaat omtrent de resultaten van het middelbaar onder wijs. De commissie zelve belooft zich alles goeds daarvan. Gaarne zou ik hare zienswijze deelenals de ondervinding werkelijk had geleerd, dat kennis een waarborg is van regtschapcnheidm. a. w. dat weten en willen zamen gaan. Misleiden wij ons zeiven niet. De strekking van het onderwijs is uitsluitend verstandelijk: al lerlei kennis te verzamelen, om goed door de wereld te komen. Ware nu rijkdom waarborg voor geluk en tevredenheid, ook ik zou de gunstige verwachting der commissie deelen. Maar kennis is kracht; en hoe magtiger eene kracht is, hoe meer ook gebiedend noodzakelijk ze juist te besturen. Geschiedt dit niet en zonder een vaste godsdienstige grond-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 48