484 VEEGADËKING VAN DEN 17 AUGUSTUS 1866.
heid en wat zien wij nu hier tegenover de bijzondere school met
groote opoffering ten eigen koste daargesteld eene openbare school
uit de gemeentekas gesubsidieerd tot een zoo aanzienlijk bedrag, dat
alle concurrentie hier tegen door de bijzondere school bijna on -
mogelijk gemaakt wordt, vooral wanneer men in aanmerking
neemt dat de oprigters Van die bijzondere scholen, ook in dit
stedelijk subsidie verpligt zijn bij te dragen, en dus èn hunne bij
zondere school moeten onderhouden, èn ten deele ook de open
bare school, en dus genoodzaakt zijn bij te dragen tot hetgeen
waarvan zij niet alleen geen het minste genot hebben, maar
waardoor zij alzoo de concurrentie van hunne eigene school in
den weg staan.
Ja M. H. het is op dit laatste punt vooral dat ik de vrij
heid neem UEd. aandacht speciaal te vestigen; wanneer wij na
gaan de deliberatien over de wet op het onderwijs, dan blijkt
daaruit op het allerduidelijkst, dat men geen regt heeft eenige
bijdrage te vorderen ten behoeve van het openbaar onderwijs
van hendie door bijzonder onderwijs in de opvoeding hunner
kinderen voorzien; niet alleen volgt dit uit den aard der zaak
zelve, maar het is ook bekend dat dit punt, tijdens de delibe
ratie over de wet op het lager onderwijs, een opzettelijk onder
werp van behandeling is geweest, ter gelegenheid van het ge
daan voorstel van den heer Blaupot ten Kate, aangaande een
sehoolgeld-pligtigheid voor alle kinderen onaangezien of ze al
dan niet van de openbare school gebruik maaktenalle sprekers
welke zich bij die gelegenheid lieten hooren, waren eenparig
van gevoelen, dat het de grootste onbillijkheid zoude zijn, om
ouders, welke een eigen onderwijs aan hunne kinderen verschaf
ten tot eenige bijdrage te verpligten voor de openbare school.
De heer van Nispen noemde het een gewetens dwangiemand
te doen betalen voor een onderwijs dat hij afkeurtde heer
Wintgens beroept zich op het oordeel van de schrijvers over het
staatsregt die het op dit punt allen ééns zijn, om een veroor-
dcelend vonnis over dit denkbeeld te vellen; de heer Thorbeeke
zou het een staats dwang noemen waar tegen hij zich verzette;
en moet elk niet erkennen dat het wel het grootste onregt is
verpligt te worden om bij te dragen tot dat geen, wat men,
gewetens halve, afkeurt. En wanneer wij nu hier zien dat ou
ders, welke hunne kinderen naar de bijzondere school zenden, en
hiermede dus tooneu het openbaar onderwijs af te keuren, toch
genoodzaakt worden, als school belasting voor die openbare