VERGADERING VAN DEN 17 AUGUSTUS 1866. 481 De wet op liet lager onderwijs spreekt dan ook nergens van een minder kostbaar of gratis ondevwijs te verstrekken, dan alleen wat bedeelden en onvermogenden betreft, en, daar nu alle uitzondering strekt tot bevestiging van den regel, zal men wel nimmer uit de wet op het lager onderwijs kunnen afleiden, dat het openbaar onderwijs, voor kinderen, niet in die termen val lende gratis zou mogen zijn terwijl men integendeel ook hieruit moet afleidendat het wel degelijk de bedoeling des wetgevers geweest is den algemeenen regel, wat gemeentelijke instellingen betreft ook op het lager onderwijs toepasselijk te doen zijn. Ja maar de wetgever spreekt toch in een facultativen zin, waar hij zegt ter gemoetkoming in deze kosten (van schoolonderwijs) kan eene bijdrage gevorderd worden van ieder schoolgaand kind, waaruit is af te leiden eene volkomene vrijheid van handelen zoo wel wat het betalen zelve betreft, als wat het bedrag der som aangaatvooreerst wat het woord kan betreft moet ik opmerken dat, zoo als blijkt uit art. '240 der gemeentewetde wetgever zich steeds van het woord kunnen bedient waar de vraag is van be lastingen door de gemeente te percipiëren terwijl het woord bijdrage als aanduidende het quota pars, of geregt deel door ieder schoolgaand kind te betalen, wel geen twijfel hier zal kunnen doen ontstaan; immers daar bedeelden en ouvermogenden geen schoolgeld betalen, en de gemeente kas dus belast wordt met 't geen door deze zoude moeten worden opgebragtzoo is niet het geheele onderhoud der school voor de overige te dragen, maar zijn deze slechts gehouden ieder voor hun aandeelmen merke hierbij op, dat vroeger, als allen bekend is, het onder wijs steeds werd bekostigd door de belanghebbenden, terwijl de bijdrage uit de gemeentekas slechts betrekkelijk gering wasniet tegenstaande het onderwijs als attribuut destijds van het souverein gezag, door den staat uitsluitend werd geregeldhad nu de wet gever in dezen stand van zaken, eene verandering willen te weeg brengen, dan had zulks met duidelijke bewoordingen moeten ge schieden, zoo als aangaande de wet op het middelbaar onder wijs plaats vindt, waar de schoolbijdragen worden geregeld naai de verschillende klassen. Bij het doorlezen van de beraadslagingen over de wet op het lager onderwijs, ziet men wel dat bij eenige leden het denkbeeld is opgekomen, om de kosten van het on derwijs minder kostbaar te doen zijn voor de gebruikers, en zelfs om dit geheel gratis aan de belanghebbenden te verstrekken, ten koste van het rijk, zoodat de gemeenten van alle onkosten voor

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 37