480 vebgadeking van den 17 augustus 1866.
het tegenwoordige de onkosten waren die tot derzelver instand
houding gevorderd werden.
Van waar dan nu die geheele omkeering van zaken, van
waar die onbekrompene vrijgevigheid der gemeentekas? men
zal mij antwoorden, de stand der zaken is veranderd, sedert de
invoering van de wet op het lager onderwijs; deze beschouwt
het onderwijs eene gemeente zaaken wil dat hetzelve, zoo niet
geheel, althans grootendeels ten koste der gemeente zal gebragt
worden.
Wat het eerste punt betreft, erken ik, dat sedert die wet van
1857, het onderwijs eene gemeente zaak is, maar dat was het
onderwijs vroeger ook, en wat het tweede punt betreft, ontken
ik, dat de school daarom ten koste der gemeente zou mogen ge
bragt worden.
Ja het onderwijs is eene gemeente zaak en hoedanig is zij
zulks? door de grondwet, welke den staat de verpligting op
legt om te zorgendat overal in het rijk van overheidsweqe vol
doend onderwijs zal worden gegeven; maar hoedanig is dit te
verstaan? moet het dus worden opgevat, dat alle onderwijs in
Nederland in den regel staats-onderwijs zoude zijn, en het bij
zonder onderwijs exceptioneel en slechts bij toelating?
Wanneer wij de gelioudene debatten over de aanneming van
art. 194 g. w. nagaan, dan blijkt veeleer het tegendeel hiervan,
en schijnt de bepaling van het staats-onderwijs alléén te zijn
opgenomen, omdat men twijfelde, of wel zonder tusschenkomst
van de regering, overal in het rijk door de kerk en private
personen in het onderwijs zoude worden voorzien; zoo althans
heeft zich nog in den laatsten tijd de heer Thorbecke als mi
nister in de 2de kamer hierover uitgelatenen die dit nog niet
voldoende mogt achten, leze het zóó belangrijk advys van den
heer Bosscha, tijdens de beraadslaging over de wet op het lager
onderwijs, waarin deze, voorstander van de staats-schoolech
ter erkent dat de staat in 1848 afstand gedaan heeft van de vroeger
steeds bij dezelve berustende bevoegdheid, om te regelen al wat
het onderwijs betrof, en alleen op zich genomen heeft de ver
pligting, om toetezien dat die verleende vrijheid van onderwijs
geen schade aan den staat toebrenge; scholen van overheidswege
daargesteld, mogen daarom geen privilegie boven de andere vrije
scholen toegekend worden, maar zijn gelijk te stellen met alle
andere, en mitsdien ook, als gemeente inrigting te onderhou
den door de ouders van henwelke van deze scholen gebruik maken.