476 vergadering van den 17 augustus 1866.
de grondwet en de wetten des rijks als hoogste gezag te zullen
erkennen, voor alle onze handelingen, onze besluiten enz. met
één woord voor al ons doen en laten als leden van den raad.
En nu vraag ik of het geoorloofd is, dat een lid van den
gemeenteraad, als zoodanig namelijk, in een officieel stuk verklaart
dat hij in afwijking van dien eed, iets anders als hoogste ge
zag erkent.
Ons medelid van den Bosch toch verklaart schriftelijk in een
door hem als lid van dezen raad onderteekend en overgelegd stuk,
dat voor hem „Gods icoord, de heilige schrift, als hoogste gezag
geldt."
Dat zulk eene verklaring nu in directen strijd is met den
ambtseed door hem afgelegd, zal niemand kunnen tegenspreken.
Mij dunkt hij zelve zal dit gevoelenen dus moeten erkennen
dat hij zich door deze schriftelijk afgelegde verklaring, het ra-
dikaal ontzegt, voor het lidmaatschap van dezen raad.
Hij die geene politieke betrekking vervult kan, als privaat
persoon, voor zich zelve, alles wat hij goedvindt als „hoogste
gezag" erkennen, hetzij een Bijhei, de Koran, een pauselijke bul
of iets anders, men is daarvan aan niemand verantwoording
schuldig; maar als lid van een vertegenwoordigend collegie, is
dat onbestaanbaar en verklaar ik daartegen te protesteren.
Waar zou het heen met onze constitutionele instellingen, als
het ieder lid van een vertegenwoordigend ligchaam vrijstond als
zoodanig eene keuze te doen, wat hij in zijne publieke betrek
king, als hoogste gezag verlangt te erkennen.
Men verbeelde zich iemand in deze vergadering te zien op
treden en te hooren verklaren, dat hij de Bausélijke encykliek
of het wetboek der vrijmetselaren, een hooger gezag'toekent, dan
de grondwet of de wetten des rijks, mij dunkt, dat niemand
uwer eene zoodanige verklaring zonder protest zou toelaten, en
dat wij allen als een éénig man zouden opstaanom ons tegen
zulk eene constitutionele ketterij te verzetten. Welnu er bestaat
hier geen het minste verschil.
Één van beiden dus, het lid van den Bosch zal of die
schriftelijk afgelegde verklaring, zoo direct in strijd met zijnen
eed, openlijk moeten herroepen, öf zijne betrekking als lid van
dezen raad moeten neerleggen.
Ik vlei mij, dat hij zelve overtuigd zal zijndat cr voor hem
geen andere keus overblijft, en dus tot, cén van beiden zal kun
nen besluiten.