VERGADERING VAN DEN 17 AUGUSTUS 1866. 475 „WIE TEGEN ONS NIET IS, DIE IS VÓÓR ONS". Het geheele betoog van den voorsteller ter verdediging van zyn voorstel tot verhooging der schoolgelden, kenmerkt zich dus door eene speculatie op de onkunde en ligtgeloovigheid van hen die hij tot nagitatie" tracht op te wekken, waartoe niet alleen de gemeentewet maar zelf de grondwet, tot den Bijbel in kluis, door hem verdraaiden onjuist wordt aangehaald of geciteerd. Ik meen dit alles te hebben aangetoond op eene wijze die overtuigend doet zien, dat de kerkelijke partijmannen, de eenigen die strijd voeren tegen de wet op het onderwijs, niets ontzien om zoo mogelijk het onderwijs der jeugduitsluitend in handen te krijgen, ten einde het opkomend geslacht met hun fanatiek gif te kunnen bezoedelen, en langs dien weg het volk weder onder het ijzeren dwangjuk der kerkelijke hyrarchie te kunnen brengen, doordrongen als ze zijn met gelijken ijver, als de volgelingen van Loyola, om het onderwijs der jeugd te lemagtigen, ten einde de toekomst te kunnen beheerschen. Trouwe handhaving onzer grond wettige bepalingen, is het eenige middel om ons tegen soortge lijke intrigues te vrijwaren. En met het oog op dit laatste M. d. Y. valt hier een feit te constateren, een feit, dat door ons niet oogluikend en vooral door mij niet stilzwijgend mag worden voorbijgegaan. Men zal zich waarschijnlijk nog wel herinneren, dat ik bij gelegenheid mijner installatie als lid van dezen raad onder meer der ook gezegd heb „te zullen bestrijden allen die eenen terugtred zouden willen doen wat de constitutionele beginselen betreft neer- „gelegd in de door ons bezworen grondwet, en voor zooveel de „de mogelijkheid mogt bestaan, dat sommigen in ons midden „vreemd vuur op den auter zouden willen ontsteken, waardoor twist en tweedragt mogt kunnen worden gezaaid in den boezem „onzer vreedzame burgerij, dat men op mijne ondersteuning Icon „rekenen, om dat te bestrijden met alles wat in mij is, weder- „keerig rekenende op gelijke ondersteuning bij mijne medeleden." Welnu, het feit door mij bedoeld, grijpt diep in onze consti tutionele beginselen en van daar mijn beroep op U. M. de V. die speciaal geroepen zjjt om daar tegen te waken. Zie hier wat door mij bedoeld wordt: Om als lid van eenen gemeenteraad zitting te kunnen nemen, moet men vooraf den eed afleggen van getrouwheid aan de grondwet, en de wetten des rijks, (art. 39 der gem. wet.) Door dien eed verklaren en beloven wijals leden van den mad.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 31