vergadering van den 17 augustus 1866. 473 Maar al zal ik mij streng onthouden, om de beginselen der schoolwet te verdedigentegen de aanvallen der kerkelijke ij ve raars in het algemeen en van den voorsteller in het bijzonder, toch acht ik het noodzakelijkom de oneerlijke wapenen te doen kennen, waarmede men dien strijd voert. Het voor de ijveraars van kerkelijke heerschzucht zoo hinder lijke art. 194 onzer grondwet, komt het eerst aan de beurt. Dat artikel legtzoo als bekend isaan de overheid de ver- pligting opom te zorgendat overal voldoend lager onderwijs gegeven wordemet eerbiediging van ieders godsdienstige be grippen een en ander te regelen door de weten bepaalt ver der, dat het geven van onderwijs vrij is, behoudens het toezigt der overheid. De wet nu, die het uitvloeisel is van deze grondwettige bepa ling, verbiedt uitdrukkelijk, om op de openbare school eenig onderwijs te geven, in verband met kerkelijke leerstukken. De openbare school moet dus tegenover de verschillende kerk genootschappen en hunne godsdienstige begrippen neutraal zijn. Opmerkelijk is het, hoe de voorsteller zijne hoorders, of liever lezers, want men denke er aan, dat deze memorie van toelich ting door den druk verspreid is geworden, ook hier weder tracht te misleiden, door het te laten voorkomen, alsof de grondwet aan den wetgever de verpligting zou hebben opgelegd, om het onderwijs te regelen nmet inachtneming van ieders godsdienstige overtuiging, terwijl er alleen van godsdienstige begrippen ge sproken wordt. Zoo lezen wij in zijne memorie „jIn Nederland waar zoo vele godsdienstige overtuigingen be- staanis het naleven der wet (wat hare neutraliteit betreft, op kerkelijk gebied,) „als het ware onmogelijkEn iets verder weder „Zij (de kerkelijke mannen namelijk) hebben geen vrede met de openbare school, zij kunnen die niet hebben op grond eener over tuiging die de grondwet wil geëerbiedigd hebben Maar de grondwet heeft niet gewild dat er een wet zou wor den gemaakt met eerbiediging van ieders godsdienstige overtuiging, zij spreekt alleen van begrippen. Waar zou het heenals de zoogenaamde godsdienstige over tuigingen van Jan, Piet en Klaas, moesten geëerbiedigd worden door een wetgever of een gemeentebestuur, men denke aan de Mormonen historietjes en de oppositie van sommige dweepers tegen

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 29