472 vergadering van den 17 augustus 1866. gesteldopdat het nietin strijd met de wetbelemmerend worde voor sommige ingezetenen om hunne kinderen ter school te zenden. Yan onze vrijheidom het schoolgeld te bepalenmisbruik makende om bijredenenafhankelijk van meer of mindere inge nomenheid met den aard van het onderwijs der openbare school, en zij die er gebruik van maken om die redenenin stede van zoo laag mogelijk, zoo hoog mogelijk te laten betalen, is in strijd met den geest der wet op het lager onderwijs en zou alzoo in strijd zijn met onzen eed, waarbij wij gezworen hebben ge trouwheid aan de grondwet niet alléén, maar ook aan de wetten des rijks. Dien eed legt ons de verpligting op om eerlijk en met goede trouw de wetten des rijks, voor zooveel wij daartoe geroepen wor den, in toepassing te brengen, zonder dat het ons vrijstaat die toepassing afhankelijk te maken van onze individuele opvatting betrekkelijk het meer of minder wenschelijke van hare voorschriften. Zij die door dit laatste gedreven worden, om het schoolgeld zoo hoog mogelijk te bepalen, maken zich in mijn oog schuldig aan afwijking van hunnen eed. En hoezeer hij, wiens voorstel ik thans bestrijde, ten vorigen jare in een Openbaar weekblad mij aan de kiezers voor het lidmaatschap der provinciale staten afschilderde als iemand zon der Godsdienst, en daarom in zijn oog niet waardig om tot eenige publieke betrekking te worden gekozen, zoo verklaar ik echter, te veel eerbied te hebben voor het zoo waarlijk Jielpe mij God almagtig dan dat ik door ondersteuning van dit voorstel, mij in mijn oog, aan meineed zou wenschen schuldig te maken. Het laatste gedeelte der bewuste memorie van toelichtingis gewijd aan de zoogenaamde nhoogere belangen" van dit onder werp, en bepaalt zich hoofdzakelijk tot eene bestrijding van de wet op het onderwijs zelve. Ik zal den voorsteller op dat punt echter niet volgen, mij voorgenomen hebbende in geen geval aftewijken van de orde. Zoo zal ik met opzet zwijgen over zijne klagt wegens het zoo genaamde belemmeren der vrijheid van onderwijs, omdat het schoolgeld der openbare school in zijn oog te laag gesteld wordt, aangezien die klagt, alweder een grief is tegen ééne voor ons verbindende wet, die het verpligtend maakt, om de openbare school voor alle ingezetenen toegankelijk te makenen dus om in het geheel geen of niet anders dan een zeer laag schoolgeld te heffen.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 28