468 VERGADERING VAN DEN 17 AUGUSTUS 1866.
„genot hebben van eene zaakmoeten zooveel mogelijk ieder in
„verhouding van dat genothun aandeel in de lasten dragenaan
,idat genot verbonden
Dit zou wel hetzelfde uitdrukken, maar men zou dan minder
gevaar loopen om onjuist te oordeelen of er al of niet, afwij
king van dien regel plaats heeft.
Bestaande toestanden aan dien regel wjllende toetsen, moet
men beginnen met het direct en indirect genot, goed te onder
scheiden, ter voorkoming van onjuiste gevolgtrekkingen.
Dit nu heeft de voorsteller geheel en al verzuimd; hij heeft
volstrekt geeu verschil gemaakt tusschen de direct en indirect
belanghebbenden bij het onderwijsvan daar zijne dwaling
als hij tot de gevolgtrekking meent te kunnen komen, dat deze
eerste grondregel van billijkheid en regtvaardigheid zou zijn ge
schonden in de verordeningen voor het onderwijs waarbij de
schoolgelden zijn geregeld.
Wel zegt hij „zij alleen hebben genot van het onderwijs die
„er gebruik van makende ouders die er hunne hinders heen
„zenden,'' maar ik noem dat, al een zeer bekrompen en klein
geestig getuigenis, vooral van iemand die zoo in alles toont,
doordrongen te zijn van de waarheid der spreuk, door hem zei
ven aangehaald „geef mij de jeugd en ik beheersch de toekomst."
Tegenover dat uiterst kleingeestig en bekrompen antwoord,
zoude ik den voorsteller wel willen vragen, of hij een gelijk
soortig antwoord zou geven, betrekkelijk het onderwijs op staats
kosten, gegeven wordende aan de hooge scholen, om theologan
ten te vormen, of betrekkelijk de veeartsenij-sehool te Utrecht,
waar op algemeene kosten (ten behoeve van den landbouw) be
kwame veeartsen gevormd worden en zoovele andere publieke
leerscholen, die, voor verre het grootste gedeelte, op kosten van
het rijk zijn daargesteld en onderhouden worden.
Zal hij ook daarop antwoorden zij alleen hebben het voordeel
van dat onderwijs, die er de lessen ontvangen of de ouders die
er hunne zonen heen zenden
Ik heb alle reden om het te betwijfelenwant ten bewijze
dat de voorsteller niet zoo bekrompen denkt over het onderwijs,
behoef ik slechts te wijzen op hetgeen hij iets verder zegt, na
melijk: dat het onderwijs der jeugd een volksbelang bij uitne
mendheid is.''
Soortgelijke tegenstrijdigheden zijn echter niet vreemd in den betoog
trant van dc woordvoerders dor partij, waartoe de voorsteller behoort,.