vehgade11ing van den 17 augustus 1861). 467
Dc voorsteller begint zijn betoog met de echt liberale stelling
„dat hij, die het genot heeft eener zaak, de daaraan verbonden
lasten moet dragen.
Ik ben dit volkomen met hem eens, en verschil in dat opzigt
eenigzins met het gevoelen van de commissie van toezigt voor
het middelbaar onderwijs, die als haar gevoelen heeft te kennen ge
geven, dat die stelling wel in het burgerlijk regt maar niet in
het publiek regt zoude moeten gelden.
Mij toch komt het voor, dat die echt liberale grondstelling nim
mer uit het oog mag verloren worden; waar deze zijne toepas
sing mist, houdt men in mijn oog op billijk en regtvaardig te
zijn, onverschillig of het zaken betreft van privaat of publiek
regterlijken aard en steeds zal men mij dan ook bereid vinden
om dezen eersten grondregel van „het regt voor allen'' te helpen
handhaven.
Ik heb daarvan reeds meer dan eens het bewijs geleverd, sedert
ik de eer heb lid te zijn van deze vergadering; getuige mijn
voorstel om de heffing van het bruggeld in den Wilhelminapol-
der te doen staken, waar zij die het genot hadden van die brug
geene en de schipperij die er geen genot van had alle lasten
moesten dragenalsmede mijn voorstel om huur te laten beta
len door het departement van justitie voor het gebruik der lo
kalen aan deze gemeente in eigendom toebehoorende, en dat
betrekkelijk de klokkenluiders, waar zij die er het genot van
hebbenniets voor betalen etc. etc. Het is waar slechts één lid
van dezen raad deelde destijds op dit laatste punt mijn gevoe
lendoch ik heb alle reden om mij te vleijen, dat bij eene
volgende bespreking van dat onderwerp, zoodra het aan de orde
zal komen, mijne gevoelens op dat punt wel door meerderen
zullen worden gedeeld.
Ik verheug mij dan ook niet weinig deze echt liberale stel
ling van die zijde voorop te zien gesteld, onwillekeurig den
kende aan het spreekwoord„les extremes se touchentnu toch
mag ik mij niet zonder grond vleijen, met medewerking ook
van die zijde, om dien gulden regel, met eerlijkheid en gemoe
delijkheid, en dus vooral ook zonder aanzien van personen of
zaken, zooveel mogelijk ten allen tijde in toepassing te helpen
brengen.
Doch opdat die stelling tot gcene onjuiste opvattingen aan
leiding zou kunnen geven, ware het welligt do'elmatiger ge
weest, deze aldus te formuleren; „Allen die direct of indirect