1866. N». <57. DIINGSDAG 38 AUGUSTUS. S»"* Jaargang.
BeR.endmals.lng;.
GOESSGHE COUIANT.
Dc uitgave derer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,35. fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone advertentlëu worden a 15 et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberlgten van 1-6 regels,
a 1,30 behalve bet zegelregt.
De Inzending van advertentlën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
OPENBARE VERGADERING
van den
GEMEENTE-RAAD te GOES,
ten raadhtjize aldaar
OP WOENSDAG DEN 39 AUGUSTUS 1866,
des namiddags ten 7 ure.
Punten van Behandeling
1. Mededeeling van ingekomen stukken.
3. Vaststelling der gemeente-rekening 1865.
3. Overlegging der gemeente-begrooting 1867.
4. Opneming rekening gasthuis 1865.
5. Oprigting bewaarplaats van lijken.
6. Verzoeken om remissie van aanslagen in den
hoofdelijken omslag over 1865 van de heeren
mr. P. H. Saaijmans Vader en J. Fransen van
de Putte.
7. Voorstel tot wijziging der verordening voor de
openbare gezondheids-commissie.
8. Voorstel tot het nemen van maatregelen bij het
binnen komen van schepen.
9. Verzoek van het burgerlijk-armbestuur tot wij
ziging besluit tot vaststelling van het maximum
van onderstand.
10. Verzoek C. Cornu tot continuatie van de pacht
van de oude haven.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
ontvangen hebbende eene circulaire van den heer com
missaris des konings in deze provincie, in dato den
18den dezer, A. no. 8783/1 3de afdeeling (Provin
ciaal blad no. 94); brengen, naar aanleiding van de
zelve, ter kennjs van de belanghebbenden: dat de
ziekte welke zich, sedert eenige jaren, in de zomer
maanden ook in deze provincie onder de varkens
heeft vertoond, thans wederom in Zuid-Beveland
waargenomen is; en maken een ieder die het aan
gaat opmerkzaam op de verpligting, welke naar artt.
459 en volgende van het wetboek van strafregt, ook
ten aanzien der bedoelde ziekte (welke als besmet
telijk wordt beschouwd) op hen rust, om dadelijk
aan den Burgemeester der gemeente waar de ver
dachte dieren zich bevindenvan de ontdekking der
ziekte kennis te geven.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 35 Augus
tus 1866.
Burgemeester en wethouders voornoemd.
M. P. BLAAUBEEN.
De Seeretaris.
H. C. PILAAR.
De BURGEMEESTER van YERSEKE maakt
bekenddat de KERMIS aldaarinvallende den
3,6 Septemberin 1866 ZUL "t zal gehouden
worden. De Burgemeester,
W. van OEVEREN.
Er is zooveel tijd niet verloopensedert
de geneeskundige wetten bij de kamer in be
handeling waren, of ieder herinnert zich nog,
welke de geboorte geschiedenis dezer wetten
was en welke vinnige aanmerkingen de toenma
lige oppositie te maken vond, over de hervor
ming, die de aangeboden wets-ontwerpen door
de amendementen der kamerleden ondergingen.
Men vond geene woorden, scherp en hatelijk
genoeg, om den minister te verwijtendat hij
m de aangenomen wet zijn eigen werk niet
meer herkennen kon. Maar wat was er ook
van zulk een onbekwaam man als Thorbecke en
van zulk een kabinetals dat waaraan hij den
naam gaf, anders te wachten. Mogt maar een
maal de conservatieve rigtingdoor hare spe
cialiteiten, in de regering vertegenwoordigd wor
den, dan zou men zulke vreemde wets-formatien
niet meer zien en de kamer zou niet zooveel
te amenderen vinden. De gelukkige ure sloeg
Er kwam niet alleen een conservatief kabinet,
maar de elementen daarvan waren zoo boven
alle bedenking uitnemenddat men de heil
zon over het vaderland reeds schitterend meende
te zien opgaan, 'tls dan ook geen wonder,
dat alles, wat door de tegenwoordige ministers
gedaan wordttoejuiching vindtin die mate
zelfs dat nog niet één woord door de ministers
gesprokenniet ééne daad door hen verrigt is,
of het is door het ministerieel orgaan breed uit
gemeten en als onovertrefbaar voorgesteld.
Wij zouden ons niet durven vermeten, iets
op dien lof affcedingen, maar stellen, in onze
eenvoudigheid, de vraag: wat er van de veepest-
wet van den minister Heemskerk geworden is
onder de handen der parlementaire heelmeesters?
Wij hebben daar voor ons eene wet, die
in haar geheel uit 8, zegge acht, artikelen
bestaat. Ongeveer een tiental amendementen
zijn daarop voorgesteld en deels aangenomen,
terwijl de minister zelf, naar aanleiding van
gemaakte opmerkingennog de noodige wijzi
gingen, in schier alle artikelengedurende
de discussie heeft gebragt. Die wijzigingen
waren niet zoo geheel onbelangrijk. Zoo bijv.
wilde de minister aan de burgemeesters onbe
paalde volmagt tot afmaking gevenmaar hij
berustte in de wijzigingdat het alleen volgens
last van den commissaris des konings geschie
den zou. De minister had eene geheele cate
gorie van verdacht vee uitgesloten maar nam
die op voorstel van den heer de Brauwin
de wet op. De minister had gewilddat de ac
tie tot vermeerderde schadevergoeding voor den
kantonregter, in het hoogste ressort, zou be
handeld worden, maar het amendement de
Kanter ligtte deze geheele bepaling uit de wet.
Herhaaldelijk veranderde de minister de re
dactie van sommige alinea'sen zeker moet
men hem prijzendat hij plaats gaf aan beter
oordeel. Maar als men nu eens het oorspron
kelijke wets-ontwerp naast het nu aangenomene
legt, dan is er van het eerste wets-ontwerp
door den minister Heemskerk geconcipieerd
zoo weinig overgebleven, dat men waarlijk
niet weet, aan wien de eer van het vaderschap
toetekennen. Het laat zich daarom begrijpen
waarom de minister de edele houding aannam
van geene vergelijkingen met den heer Thor-
becke te willenwant indien zijne wet van 8
artikelen door de kamer zóó moest worden ge
amendeerd, wat zou dan gebeuren, als hij eens
eene wet geven moest van grooter omvang.
Men moge nu zeggen, dat de minister »met
uitnemend talent" de wet verdedigd heeft,
maar wij nemen de vrijheid te vragenof zijn
talent niet het meest gebleken is daarin, dat
hij een ontwerp geleverd heeft, dat vatbaar
was om wet te wordennadat er hier een stuk
aangezet en daar een lap afgenomen was, zoo-
dat. ten slotte aan het ontwerp- Heemskerk niets
onveranderd bleef, dan de bepaling in art. 8,
waaruit men de staatsmans wijsheid van den
minister niet afleiden zal:" Deze wet treedt in
werking op den dag harer afkondiging in het
Staatsblad
Zoowel bij de interpellatie over de Schelde-
afdammingals bij de behandeling van de vee-
pest-wet, was de heer Thorbecke afwezig; bij
beide zaken zou zijne tegenwoordigheid van
nut geweest zijn. Herhaaldelijk heeft men bij
de veepest-wet zijn naam in het debat gemengd,
en is het door hem gevolgde systeem ter sprake
gebragt. De voorstanders van dit ministerie
vonden overvloedig gelegenheid, om hun gemoed
tegen den afgetreden minister te luchtenter
wijl anderen zich gedrongen gevoelden, om
te herhalendat zij liever zich voortdurend ge
houden hadden op den weg door den heer
Thorbecke bewandeld, in deze aangelegenheid.
Had men billijk mogen verwachten, dat de
oud-minister zou hebben deelgenomen aan een
debatwaarbij zoo groote belangen betrokken
zijn; men zou hem gaarne gezien hebben in
de kamerin het oogenblikwaarin het stelsel
door hem gevolgdtelkens in tegenstelling ge
bragt werd met dathetwelk door den tegen-
woordigen minister gevolgd wordt.
Ook bij de interpellatie had de heer Thor
becke misschien veel kunnen voorkomen of
verduidelijken. De zaak der afdamming is
meerendeels onder zijn bestuur behandelden
daar de afgetreden minister van buitenlandsche
zaken geen lid der kamer is, vooral daar de
heer Thorbecke persoonlijk zooveel belang scheen
te stellen in deze gewigtige ondernemingzou
van hem in de eerste plaats licht gewacht zijn
over de geschiedenis van dit rijksbelang. En
juist in deze geschiedenis ligt de sleutel tot
regte beoordeeling van hetgeen nu is geschied.
Wij kunnen niet denken, dat de belangstel
ling in eene zoo gewigtige onderneming bij
den heer Thorbecke verflaauwd zou zijnen
betreuren het daarom zeerdat hij zich onttrekt
waar zaken ter sprake komen, die haren oor
sprong vinden in den tijd van zijn bestuur.
Er kan ook hier geene sprake zijn, om door;
komen of terugblijven aftebreken,wat onder zijn
ministerie werd begonnen.
De interpellatie van den heer Keuchenius
heeft nog al wat belangrijks opgeleverd. Om
niet te breedvoerig te worden, releveren wij
met een enkel woord het voornaamste.
De interpellant had misschien geen onregt als
hij ook na de antwoorden des ministers, volhield,
dat deze niet eenstemmig dachten op dit punt.
De heer lleemskerk was veel stelliger dan zijne
ambtgenooten, in de erkenning, dat er geene
wets-wijziging zou plaats hebben. De heeren
Mijer en van Zuylen schijnen daartoe wel te
kunnen besluiten, al is het eerst in geval van
nood. De graaf van Zuylen heeft verklaard
gaarne zijne taak te zullen overdragen aan een
man, die aan de eischen van den heer Groen
kan voldoenindien het waarheid is, dat een
ministerie vallen moet, dat daartoe niet in