1860. N". 66.
VRIJDAG 24 AUGUSTUS.
53"* Jaargang.
"binnenlandsche bericten.
-—«££$•
GOESSCHE GOERAAT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen-
Prys per kwartaal 1,95. fr. p. p. ƒ1,90.
(iewone advertentie» worden a 15 ct. de regel geplaatst,
fieboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-0 regels,
a ƒ1,30, behalve het zegelregt.
De Inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Het is thans boven alle bedenking, dat de
beer Groenbij de wording van het tegenwoor
dige kabinet waarheid sprak, als hij zeidedat
de graaf van Zuylen daarin zitting genomen
had, als specialiteit in het bestuur van een depar
tement van buitenlandsche zaken, en wat men
sedert gezegd heeft van dien staatsmandat
hij een zeldzaam exemplaar is op dit gebied,
anders niet rijk aan groote mannen, het is
alles door de uitkomst overtroffen. Wij hebben
inderdaad eene specialiteit aan het hoofd van
dit departementdie alle voorgangers in de
schaduw stelt. Men gelieve echter optemerken,
dat er specialiteiten zijn ook in anderen zin,
dan men dit woord gewoonlijk verstaat. Yan
tijd tot tijd ontmoeten wij ze in de staatkun
dige wereld, die een voorbeeldige tact hebben
om de zaken in de war te sturen en eene lange
ervaring getuigt er van, dat, die specialiteiten
werden genoemd, niet altijd het talent bezaten
om ten meesten nutte werkzaam te zijn. In
dien wij eene vergelijking maken tusschen de
enkele dadendoor den tegenwoordigen minis
ter van buitenlandsche zaken in zijne betrek
king verrigt en die, welke wij onder het zoo
genaamde wanbestuur van zijnen voorganger
zagen geschieden, dan komen wg tot de slot
som dat noch een lange lijst van titels, noch
een lange diplomatieke loopbaan eenigen waar
borg opleveren en dat alle verandering geene
verbetering is.
De interpellatie van den heer Foleker heeft die
treurige waarheid nog meer aan het licht gebragt.
Men had er van gemompelddat de graaf van
Zuylen eene concessie aan Belgie had gedaan
door de benoeming eener internationale commis
sie, eene zaak die alom bevreemding, ja veront
waardiging wekte nadat het goed regt in zake
de afdamming der Oosterschelde boven alle be
denking was gesteld. Het regeringsorgaan sprak
dit pertinent tegen en was dadelijk gereed met
zijne hatelijkheden tegen de radicale pers. Onze
Zeeuwsche afgevaardigden begrepen echter te-
regt, dat het zaak was om zekerheid te heb
ben, ondanks die Dagblad-verzekeringen; de
heer Fokker bragt het punt ter sprakedat
niet alleen voor Zeeland van het hoogste be
lang is, maar dat in meer dan een opzigt
eene nationale zaak kan heeten. En zietde
minister moest erkennen, dat het couranten
praatje waarheid, dat eene internationale com
missie benoemd was, zoo het heette, om Belgie
(nu eerst?) van de ongegrondheid zijner be
zwaren te overtuigen. Wat zal het nu baten,
dat de minister van binnenlandsche zaken ver
zekert, dat de aanneming der afdamming ge
gund zal worden. Eern. van beiden is waar.
Het te verwachten rapport der ingestelde com
missie zal van invloed zijn op het werk of
niet. In het eerste geval is dus de uitvoering
van het werk nog onzeker, al wordt de aan
neming gegund. In het andere is de instel
ling der commissie, wat men noemt, een dood
paard aan een boom. Maar in ieder geval
er is teruggekomen op eene besliste zaak, op
eene zaak, die eigenlijk aan geene tegenspraak
onderhevig was; er is eene concessie gedaan,
die met de overtuiging van ons goed regt niet
te rijmen is; een groot nationaal belang wordt
moedwillig in de waagschaal gesteld en misschien
een aantal moeijelijkheden geprovoceerd, waar
uit men zich niet zoo gemakkelijk zal kunnen
redden. Wat toch zal er gebeuren, als Belgie
zich niet overtuigen laat en nu, stout door
de toegeeflijkheid van onze regering aan de
uitvoering van het werk beletselen in den weg
stelt? Zal de minister van binnenlandsche za
ken die het met zijnen ambgenoot zoo geheel
eens is, dan maar voortgaan, als of Belgie er
niet was Laat het zijn dat ook bij nieuwe
bestrijding de zegepraal altijd aan onze zijde
moest wezen, dan zal er toch altijd vertraging
door ontstaan in een werkdat reeds veel te
lang op sleeptouw werd gehouden. En waar
mede wordt dit alles vergoelijkt? Door de be
wering dat men de goede verstandhouding
moet bevorderen met eene bevriende mogend
heid waarbij dan nog de zonderlinge ketterij
verkondigd wordt, dat de statengeneraal zich
daarmede niet te bemoeijen hebben en derge
lijke pogingen maar moeten overlaten aan de
regering.
Dat is dan het werk van onze specialiteit
De schijn wordt op ons geladendat wij zelve
twijfelen aan ons regtwant in het tegenover
gestelde geval zou het eene bespotting zijn van
de mogendheiddie men te vriend wil houden.
Ook de meest vriendschappelijke verhouding
kan schade lijden, wanneer eene der partijen
zwakheid verraadt, en die, onder het masker
van pligtpleging, van welwillendheidverbergt.
Waarlijk, wij hebben ons niet te verhoovaardi-
gen op staatslieden, die, zij het ook schijn
baar om het werk hunner voorgangers te ver
beteren, ons goed regt laten ondermijnen en
onze goede trouw in verdenking brengen.
Gaarne schorten wij ons oordeel op, tot er
meerder licht is opgegaanals de diplomatieke
stukken bekend mogen worden, en verlangend
zien wij daarnaar uitmaar voorshands zal wel
ieder den indruk hebben, dat er slecht voor
onze belangen gezorgd werd, en dat de be-
houdspartij in dezen, in plaats van te behou
den, roekeloos weggeworpen heeft. Het Dag
blad moge, driest ontkennende wat het voor
aller ooren verzekerde, nu volhouden, dat de
ministersook in dezenonnavolgbaar gehan
deld hebben', en alles willen bedekken met te
herhalenhet werk is toch aan de aannemers
gegundhet publiek is niet dwaas genoeg, om
te gelooven, dat er met een werk begonnen
kan worden, waartegen bezwaren worden ge
maakt die men eerst uit den weg -ruimen wil.
Wij hopendat de meerderheid der kamer met
ons betreuren zal, dat deze weg werd inge
slagen en daarvan door de aanneming der
motie Fokker zal doen blijken; maar ook wan
neer deze, om neven-consideratien verworpen
wordtZeeland zal niet alleenals eerste be
langhebbende maar geheel Nederland met
ons, betreuren, dat juist in dit speciaal geval
zulk eene specialiteit het beleid der zaken heeft
gevoerd.
Er steekt een storm op tegen het kabinet,
uit den anti-revolutionairen hoek die wel door
de ministers, voor het oogenblik, verwijderd is,
maar toch eerstdaags zal losbreken.
De heer Keuchenius wil ook nog eens over
het onderwijs interpelleren, en zijne geestelijke
verwantschap met den heer Groenis de zekere
grondom te geloovendat de bezwaren van
het gekozen maar terugblijvend lid der ka
mer nu bij monde van den nieuwen afgevaar
digden zullen worden geopperd en aangedrongen
De generalissimus van het anti-revolutionaire
leger heeft weder, naar gewoonte, een ander
voorgespannen, om de kastanjes uit het vuur
te halen, en indien het ministerie in de tweede
kamer als in de eerste spreektdan zal het in
volkomene ongenade geraken bij de partij Groen.
Ook met betrekking tot de Indische zaken
schijnt de heer Keuchenius niet geheel intestem-
men met de rigting van het kabinet, en de
ministers hebben kennelijk den strijd zoeken
te ontwijken. Vreemd vooral klinkt het, dat
de minister van binnenlandsche zaken zoo dui
delijk doet uitkomendat de interpellantin
het vooruitzigt-, geene bepaalde vragen heeft
gesteld, als wilde hij later zich daar achter
verschuilenals hij ontwijkend antwoorden zal.
Het is toch wel te berekenen welke de onder wijs-
vragen zullen zijn, die ter sprake moeten ko
men, en het ware, dunkt ons, het beste ge
weest indien maar aanstonds de interpellatie
ware doorgegaanwant men mag immers ver
trouwen dat de ministers bereid waren te ant
woorden. Een en ander versterkt in de mee
ning, dat de storm, die, volgens het Dagblad,
slechts in een glas water woedt, wel eens aan
leiding kon geven, dat het glas geledigd werd
en ons van het water verloste.
GOES, 28 Augustus 1866.
De zitting der Tweede Kamer, waaromtrent
wij in ons vorig no.'een telegram mededeelden,