1866. IV. 63. VRIJDAG 10 AUGUSTUS 53ste Jaargang. GEMEENTE-RAAD te GOES, BIIMMENLANDSCHE BERICTEN. —«as- sS.£JFV1KSf-- -^a— W»»5* <;orssuiL COIIIAM De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag eu Donderdag avond, nitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,95. fr. p. p. 1,9©. (iewone advertentiën worden a 15 ct. de regel geplaatst fieboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels. a 1,30 behalve het zegelregt. De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. OPENBAKE VERGADERING VAN DEN OP VRIJDAG DEN 10 AUGUSTUS 1866, DES VOORMIDDAGS TEN 11 ERE. Punten van Behandeling 1. Mededeeling van ingekomen stukken. 2. Benoeming van Leeraren voor de hoogere burger school en burger-avondschool en van den bouw kundige ten dienste der gemeente. Het Dagblad vraagtof het niet geroepen is den waardigen staatsman te ondersteunen, die de conservatieve beginselen in toepassing brengt? De vraag kan overbodig schijnen, bij de be kende rigting van het orgaan, dat al zeer on gelijk aan zich zeiven zou worden, als het aar zelde om victorie te roepen, nu het eindelijk verkreeg, wat het onder zuchten en roepen zocht. Maar waarschijnlijk is de vraag gesteld, omdat het Dagblad twijfelde of het deze conserva tieve ministers wel ondersteunen zou, waar het zoo gaarne zijne finantieele vaders op het kussen had gezien. Het ijverde steeds voor de oorzaken van zijn bestaan, voor mannen als Rochussen, Wintgens, Simom enz. en het zou voor die geijverd hebbenware het ook dat zij elke andere rigting vertegenwoordigd hadden en het was eene smartelijke teleurstelling, dat de rigting op het kussen kwam maar de vrienden het mogten aanzien. Het laat zich hooren dat er nu een oogenblik van strijd aanbrak waarin aan den eenen kant spijt over het voor bijzien van personen, aan den anderen kant, de onmogelijkheid om plotseling van batterij te veranderenin de engte bragt. Het blijkt nu, dat de strijd gestreden en de party ge kozen is, en de lofredenen stroomen reeds, op gevaar van bedwelming voor den heer Mijer, in wien en in wiens redenen nu alles even harmonisch is. Maar indedaad naïf is de vraag: moeten wjj het ministerie niet ondersteunen? want ieder begrijpt, dat het toch eigenlijk niet van harte gaat. Doch misschien leeft nog de hoop, dat men weet hoe wonderlijk de dingen soms loopen dit ministerie een der vrienden op den begeerden Indischen troon zal plaat sen of dat het nog wel eens een der nu achtergestelden in zijn midden zal opnemen. Immers de heer Mijer zal het tijdperk in het leven roepen, waarop de heer Wintgens gewe zen heefthet tijdperk der restauratie. Het verschiet toont dus eene zamenwerkingdie zeker het toppunt zou zijn van de wenschen van het Dagbladen dat alleen overtroffen zou wórden door het genot, om een kabinet Ro chussen-Wintgens te zien voltooijen, wat het mi nisterie Mijer-van Zuylen zoo schitterend begon. Wij weten nu eenmaal, dat wij een onver- beterlijken minister van koloniën hebben en dat in den heer P. Mijer het ideaal bereikt is, maar ook al ware ons dat niet verkondigd ge worden door het orgaan, dat voortaan minis terieel heeten mag, dan zou het optemaken zijn uit de loftuitingen hem toegezwaaid en uit de herinneringen aan zijne groote daden, die de grond der verwachting van geene minderen voor de toekomst zijn. Wil men eene proeve van de wijze waarop zijn onovertrefbare uitnemendheid den volke verkondigd wordtmen leze het Dap&ïad-artikel, waarin wij het volgende lezen: de heer Mijer is de vader der drukpers-veror dening van 1856, deze bad gebreken en zou heil zaam zijn, mits zij verbeterd werd. De uitvoe ring daarvan is onmogelijk geworden en nu staat het vastdat er verandering komen moet. Men mag verwachten dat de heer M. deze re geling tot eene der eerste onderwerpen zijner overweging zal maken, de verandering namelijk van de verordening waarvan hij de vader is. Die verwachting rust op de rede van den heer M. in 1861 waarin hij toegafdat er veran dering noodig kon zijn. De natie heeft dus, zoowel als Indie, den waarborg, dat alles ge red is, want de minister van koloniën geloofde voor vijf jaren aan de mogelijkheid, dat er verbetering kon gebragt wordën in zijn werk, dat volgens het gevoelen van alle rigtingen zoo niet blijven kan. De maatregel van den minister van finantien, om uit de schatkist hulp te verleenen aan gemeenten, die door de afschaffing der accijn- sen in tijdelijken nood meenen te zijn, begint reeds goede vrucht te beloven. Eenige ge meenten hebben het voornemenom daarvan gebruik te maken en wel tot een vereenigd bedrag van ƒ700,000. Gezwegen van andere en zeer gegronde bedenkingen, tegen het mi nisterieel denkbeeld aangevoerd zullen thans eenige vragen zich voordoen, naar welker op lossing wij belangstellend uitzien. Wanneer eens vele gemeenten van het aanbod gebruik willen maken en de nu reeds belangrijke som nog hooger klimt, zal de minister dan vrijheid vinden en de middelen bezitten, om aan allen te voldoen? Zal het hier zijn: die het eerst komt, het eerst maant, en zullen de later aan komende, als de vraag wat groot wordt, af gewezen worden? Zal de minister eene schif ting maken en den eenen aannemen den an deren verwerpen? Wij nemen de vrijheid te gelooven, dat onze specialiteit in de finantien zich niet bedanken zal voor dien inval, maar dat hij, of door eene magt boven hem gestuit zal worden in zijne hulpvaardigheidof den ondank oogsten zal der genen, die door hem niet in gunst worden aangenomen. GOES, 9 Augustus 1866. De Tweede Kamer heeft Dingsdag hare zit tingen hervat. De geloofsbrieven der nieuw benoemde leden zijn onderzocht en in orde bevonden, en, na aflegging van den eed, heb ben de heeren van Lynden en Wttewaal zitting genomende heer Groen was niet tegenwoordig. Onderscheidene mededeelingen zijn ingekomen, en daaronder eene van den minister van justitie, houdende intrekking van het wets-ontwerp op de tiendenen eene van de ministers van bin- nenlandsche zaken en van oorlog, houdende gelijk besluit omtrent de wets-ontwerpen nopens de schutterijen. Na het trekken der afdeelin- gen zijn de voorzitters en ondervoorzitters alsmede de commissie voor de verzoekschriften benoemd. In de zitting van Woensdag is allereerst de heer Keuchenius, als nieuw benoemd lid, toe gelaten, daarna is gehandeld over de tijds bepaling, waarop de beraadslaging, over de Indische begrooting, zal aanvangen. De voorzitter stelde voor, daarmede aante- vangen op aanstaanden Maandag. De heer Dumbar wenschte Vrijdagen de heer Blussé meende, dat eerst de begrooting, op nieuw, in de afdeelingen moest worden onderzocht. Met dit laatste gevoelen vereenigden zich de heeren Limburg Brouwer en van Heukelomen werd dit aangenomen met 28 tegen 20 stemmen. Daarna had eene interpellatie plaats van den heer van der Maesen, over de losmaking van Limburg van den Duitschen Bond. Spreker deed daaromtrent eenige vragen, die door den minister van buitenlandsche zaken beantwoord werden. Deze heeft gezegd, dat hij trachten zalhetgeen nu feitelijk bestaatdoor een trak - taat sanctie te laten geven. De heer van der Maesen heeft ook den minister van oorlog ge ïnterpelleerd, over de wapening der vestingen, waaromtrent de minister de meest geruststel lende verzekering geeft, dat het geschut op de wallen geplaatst wordt tot practische oefening. Voorts heeft de heer Fokker den minister raad inlichting gevraagd omtrent de voordragt tot instelling eener commissie tot onderzoek van het drinkwater. De minister van binnen- landsche zaken heeft daarop geantwoord en zich een weinig boos gemaakt, omdat de heer Fokker gesproken had van de kosten in verband tot den ongunstigen stand der schatkistzooals die door den graaf Sehimmelpenninck voorgesteld is. De heer de Poorter heeft de aanstelling der commissie toegejuicht en na een herhaald antwoord van den minister aan den heer Fokker is de vergadering gesloten. Wij lezen in V Indépendance Beige »Het schijnt, dat de onderhandelingen tus- sehen Pruissen en het groothertogdom Luxem burg wegens de toetreding van dat land tot den Pruissischen Noorder-bond geene gunstige uitkomst hebben opgeleverd. De koning-groot hertog wenscht liever, dat het groothertogdom

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 1