D1NGSDAG 26 JUNIJ. 538te Jaargang. Bels.endmals.lng;. dat GEENE SCHEPEN van meerder diepgang dan 2,04 el (6'A voet Rijnlandsche maat) de Haven van die gemeente kun nen passerenen dat derhalve Schepen van meerder diepgang niet verder in de haven kunnen gelaten worden dan even binnen het Sasen dat dezelve niet verder zullen mogen doorvaren dan na tot op den voorschreven diepgang te zijn geligt. BINNENLANDSCHE BERICTEN. 1866. Y. f». V"™' «SS- rïAÏVI!' ■&—- GOESSGHE CO I RAM. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prys per kwartaal 1,75. fr. p. p. ƒ1,90. f/pr-\ Gewone advei tentlën worden a 15 et. de regel geplaatst. Oeboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels, a ƒ1,30, behalve bet zegelregt. De Inzending van advertentlën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, maken by deze algemeen bekend: Gedaan ten Raadhuize van Goes, den 23 Junij 1866. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris H. C. PILAAR. De heer Groen is niet alleen niet ingenomen met het nieuwe kabinet, maar de ministerieele redevoeringen in de Eerste kamer hebben zijne verontwaardiging in hooge mate opgewekt. Zeker moet het voor hem eene bittere teleur stelling zijndat zijn christelijk-historische vriend zich dadelijk in postuur zette, om de onbepaalde ingenomenheid met den generalis simus die men bij hem onderstelde, tegen te spreken; dat niet een der ministers liet door schemeren dat hij voor de schoolwet-agitatie gestemd was. Bovenal ergert het hem, dat aan het hoofd van binnenlandsche zaken een man staat, in wien hij eerder een tegenstander dan een bondgenoot onderstelt. De slotsom is, dat hij wel eenigzins ontmoedigd is, daar hij zich niet schijnt te kunnen gewennen aan het denk beeld dat hij zich in zijne opvatting omtrent de gezindheid van het groote deel der natie heeft bedrogen. Intusschen komt het ons voor, dat de heer Groen wel wat vroeg den moed opgeeft. Immers de ministers hebben allen ge zegd, dat zij geene verandering in de onderwijs wet bedoelen, tenzij de noodzakelijkheid deze ge bieden mogt. Deze laatste bij voeging,laat toch nog eenige hoep voor den heer Groen over, gelijk zij bij menig ander onrust voor de toekomst wekt. Misschien zou het beste zijn, dat de heer Groen zijn mandaat aannam en maar spoedig met zijne herzieningsvoorstellen voor den dag kwam; daardoor zou een einde gemaakt worden aan zijne hersenschimmen en aan de vrees van anderen. Maar zou eene doortastende handeling wel in het plan van den agitator liggen? Onze nieuwe finantie-minister heeft, meer dan zijne ambtgenootende schulddat de natie met bezorgdheid de toekomst tegengaat. De halve woorden waarmede hij over den toestand der schatkist sprakmoestenmeer dan eene ronde verzekeringargwaan en onrust wekken. Het blijkt nu echterdat wij in de finantieele beschouwingenonlangs aan de Eerste kamer medegedeeld, niet het gevoelen hebben ge hoord van den minister, die den waren staat der zaken naauwkeurig had onderzocht, maar wel de individueele meening van den antire volutionairen heer Schimmelpenninck, zooals die reeds meermalen in de kamer gebleken is. De laatst bekend gemaakte staat der ontvangsten van de schatkistin de nu verloopen maanden van het jaar, wijzen eene vermeerdering aan bij het vorigedie niet onbelangrijk is. Neemt men daarbij in aanmerking, dat ook in de laatste jaren de inkomsten steeds toenamen, dan komt men, het heden vergelijkende met eenige jaren vroegertot een zeer bevredigend resultaat, en ook bij vergelijking met het naast voorgaande jaaris de uitkomst gelukkig te noemen. Wij zijn er reeds aan gewoon, dat men deze verblijdende opmerking, door allerlei redeneringen en groepering van cijfers tracht te bestrijden, maar het feit spreekt zoo duidelijk, dat de natie, ook zonder eene open lijke erkentenis van den finantie-ministerver trouwt, dat er geene reden is, om zich door zijne vroegere sombere beschouwingen te laten verschrikken. Maar zij is ook nu reeds over tuigd, dat, zoo de toekomst niet verwezenlijkt, wat onlangs voorgespiegeld werd, zulks niet aan het beleid van den tegenwoordigen minis ter maar wel aan den arbeid zijner voorgan gers zal te danken zijn. Het Dagblad schrijft, in een artikel ter aan beveling van zijne kandidaten bij de aanstaande stemming en herstemmingendat het ingang voor zijne aanbeveling verwacht bij allen, die »den partij- en portefeuille-strijd moede zijn." Zeer natuurlijk is het, dat het orgaan moede is van het strijden, maar zeer naïf ook, dat het juist nu daarover klaagt, nu de porte feuilles in handen gespeeld zijn van ministers, voor wie men sympathie gevoelt. Als men meent tot het toppunt zijner wenschen geko men te zijn, is het ligt te zeggen: nu ben ik den strijd moede; en ofschoon het Dagblad niet eiken wensch vervuld zag, omdat niet zijne adspirant-ministers aan het roer kwamenzoo meent het toch veel gewonnen te hebben nu maar de liberale mannen verwijderd zijn. Jam mer, dat het niet toont ook den partijstrijd moede te zijn, Want waartoe dienen de ha telijke insinuatien ten aanzien van afgetreden ministers andersdan om nogmaals den partij strijd aantevuren en op het partijbelang te spe culeren bij de aanstaande verkiezingen. Het Dagblad moge beweren tegenover den heer Groendat het geene comedie gespeeld heeft »tot vermeestering van het bewind," het houdt even als den generalissimus een slag om den arm, en laat duidelijk genoeg zien, dat het voor het ministerie strijden zalals het maar de partij van het Dagblad wil dienen. Duidelijk is het wel voor ieder, dat de partijstrijd nog niet geëindigd en het orgaan daarvan niet moede is, maar het wenschte zeker, dat dit gevoel zich van alle kiezers mogt meester maken, om alzoo zijn doel te bereiken en mannen in de kamer te krijgendie zorgen dat de portefeuilles niet spoedig in andere handen over gaan. GOES, 25 Junij 1866. De Staats-Courant bevat een overzigt van de opbrengst van 's lands middelen over de vijf eerste maanden van 1866waaruit blijkt, dat die bedragen heeft 26,124,890,58 V-.zijnde 1,395,412.12'A meer dan in dat tijdvak van 1865. De minister van marine is te Vlissingen aangekomenin gezelschap van de heeren Turk en de Casembroot, om de marine-werf te in specteren. Het votum door onzen gezant in de Bonds vergadering te Frankfort uitgebragtwordt in de Staats-Courant dus medegedeeld: De Koninklijk-Nederlandsche Grootherto gelijk Luxemburgsche Regering heeft zich gelijk bekend is, onthouden van alle deelne ming aan de behandeling der Sleeswijk-Hol- steinsche aangelegenheden en zou zich ook thans nog gaarne onthouden van het uiten eener meening, over het onderwerpelijke voorstel, hetwelk slechts een gevolg van de verwikkeling en het misverstand te dier zake bestaande schijnt te zijnindien dit voorstel niet te ge- wigtige gevolgen na zich kon slepenom met stilzwijgen te worden voorbijgegaan. Daar de Koninklijk-Pruissische Regering over de ter sprake gebragte zaak nog volstrekt niet gehoord is, en deze ook in deze hooge vergadering nog aan geen onderzoek is on derworpen, schijnt de Keizerlijk-Oostenrijksche mededeeling niet anders dan naar de voor schriften van de artt. 18,19 en 20 der Weener- slotacte beoordeeld en behandeld te moeten worden. Dienvolgens schijnt het voorstel tot on verwijlde mobielmaking van al de Bondsle- gerkorpsen, met uitzondering van de Pruissi- sche, nog niet voldoende gemotiveerd te zijn en meer het voorkomen van een vijandigen, dan van een door de bondsinstellingen gewet- tigden maatregel te hebben. »De gezant heeft, uit dien hoofde, in last, tegen de gedane voorstellen te stemmen." In de buitengewone Bondsvergadering van 16 dezer, bij de stemming over Saksensaanzoek om de hulp van den Bond tegen Pruissen, heeft de Nederlandsche gezant het volgende votum uitgebragt; »De Koninklijk-Nederlandsche Grootherto- gelijk-Luxemburgsche Regering is van oordeel dat de niet meer voltallige Bondsvergadering niet meer bevoegd is de mobilisatie der dezer- zijdsche contingenten te verlangen.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 1