GOESSCHË COURANT.
I860. N°. 46.
VRIJDAG 15 JUNIJ.
538le Jaargang.
-CSa.
9^JWJ9
Oe nltgsre dezer Fonrsnt geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prjjs per kwartaal 1,95. fr. p. p. ƒ1,90.
'(f^\ Gewone advertentiën worden a 15 et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels,
a ƒ1,10, behalve het zegelregt.
De Inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Bij dit nommer behoort het BIJBLAD no. 1
begin van het verkort VERSLAG van den toe
stand der Gemeente Goes over het jaar 1865.
J
Bij de hoogere Burgerschool en daaraan verbon
den Burger-Avondschool te Goes worden verlangd,:
lo. Een LEE RAAK in de Wis- en Werktuig
kunde, op eene jaarwedde van 1600,
2o. Een LEERAAK in de Nederlandsche- en
Engelsche taal en de Aardrijkskunde, op eene
jaarwedde van 1600,
3>. Een LEER A AR in het Hand-en Regtlijnig
Teekenen op eene jaarwedde van 600,
Aan dezen leeraar kanindien hij daartoe de
bekwaamheid bezitworden opgedragen het
maken van plannen, bestekken en begrootingen
voor de openbare werken der gemeentetegen
genot eener jaarwedde van 800,
Sollicitanten worden uitgenoodigd zich vóór den
7 Julij a. s., onder overlegging der vereischte be
scheiden schriftelijk aan te melden by den heer
Burgemeester van Goes.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente HEINKENSZAND maken bekend
dat de BLermis te Heinkenszand,
krachtens raadsbesluit van heden, in 1866,
NIET zal gehouden worden.
Heinkenszand 8 Junij 1866.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
-.C. van CITTERS. Burgemeester.
B. VERMANDE. Secretaris.
De heer L. van Woudrichem van Vliet, de be"
kende penvoerder der West-Java-Koffij-Maat-
schappij, wier plannen, gelijk men weet, bij den
afgetreden minister van koloniën geen bijval von
den heeft in eene brochuregetiteldThor-
becke tegenover de cultuurwet," de taak onder
nomen om de houding van dien staatsman ten
opzigte van genoemd wetsontwerp te verdedigen-
De toezending, van een exemplaar dier bro
chure heeft ons in de aangename gelegenheid
gesteld, om met den inhoud kennis te maken.
Reeds om die reden zouden wij ongaarne daarvan
zwijgen, maar daar wij onderstellen, dat velen
het schrijven van den heer van Vliet nog niet
gelezen hebhen en toch zeker belang stellen in
het onderwerp dat door den titel wordt uit
gedrukt, meenden wij vooral niet te mogen
nalaten over dit nieuwe product van den laats-
ten parlementairen strijd een woord te zeggen.
Wij veroorloven ons daarbij vrijmoedig onze mee
ning uittespreken, ook waar die geheel afwijkt
van die des schrijvers..
Deze heeft zijn doel door den titel van het
geschrift aangewezen; of hij evenwel, nevens deze
openlijk geafficheerde strekking, niet tevens den
thans onschadelijk geworden tegenstander zijner
industrieele plannen op Java, voor zijne onhan
delbaarheid heeft willen kastijden, is eene vraag
voor wier bevestigende beantwoording menige
tirade uit zijn betoog schijnt te pleiten.
Als wij daar lezen p. 10, dat: »de onhoud
baarheid van dit op twee gedachten hinkende
stelsel (de cultuurwet) zoozeer gevoeld werd,
»dat eigenlijk niemand het in bescherming nam,
»ten zij de minister van koloniën en zijne beide
medewerkers;" p. 16 »dat de radicale gebre-
»ken van het ontwerp, door tal van bevoegden
aangetoonddoor niemand zijn wederlegd,"
p. 18, »dat er in Indie dringende behoefte is
aan hervorming die degelijkdoortastend en
proefhoudend is, en zich daardoor sterk afba
kent tegenover de onvolledige en bij gevolg scha
delijke en onuitvoerbare van den heer van de
Putte," terwijl p. 20, om ons bij deze voor
beelden te bepalen, wordt gewaagd van maat
regelen, die »het gemis aan organiserend talent
op wetgevend gebied bij den heer van de Putte
y> daghelder aan het licht hebben gebragt," dan
wordt het vermoeden gewettigddat de verde
diging van den heer Thorbecke niet datgene is,
wat de schrijver in de voornaamste plaats onder
de aandacht zijner medeburgers heeft willen
brengen.
Bij de beoordeeling toch van de wijze, waarop
de heer Thorbecke zich tegenover de cultuur
wet geplaatst heeftkan eene appreciatie der
wet en der talenten van den heer van de Putte
geheel buiten beschouwing blijven en de schrij
ver schuift dan ook in de plaats der eigenlijke
quaestie (welke hij evenwel o. a. bladz. 16 en
34 toont zeer wel te kennen), eene geheel an
dere wanneer hij het doet voorkomen alsof
Thorbecke van heulen met de conservatieven
werd beschuldigd; alsof de grief, die velen tegen
hem uit de gebeurtenissen der laatste dagen
ontleenendaarin gelegen waredat hij zijne
politieke overtuiging had prijs gegeven om zich
bij de conservatieven aantesluiten.
Neen hetgeen menonzes inziens niet ten
onregte, aan Thorbecke verwijt is, dat hij, die
het hoofd was van het kabinet, óf van de wet,
bestemd om het hoofdpunt onzer politiek de
koloniale quaestie tot beslissing te brengen,
geen kennis heeft genomen, óf in weerwil zijner
bezwaren heeft toegelaten dat zij «onder zijn
regeringsbeleid is aanhangig gemaakt" (p. 9).
Dat hij minister zijndeopenlijk verklaard
heefttegen de hoofdgrondslagen der wet geen
bezwaar te hebben en nogtans als lid der kamer
een der voornaamste «hoofdgrondslagen" heeft
aangevallen. Dat de wet zijn zedelijken steun
zoude gehad hebbenware zij zes maanden
vroeger in behandeling gekomen en dat zij nu
door hem is ondermijnd.
En hierover kan men in het belang van den
heer Thorbecke zelf, niet te veel het stilzwijgen
in acht nemen. Dat wordt door de brochure
bij vernieuwing bewezen en op den schrijver
is met nadruk toepasselijk het spreekwoord:
mieux vaut un sage ennemiqu' un impru
dent ami. Voor een ieder is het toch duidelijk
dat, waar hij het wets-ontwerp aan eene strenge
critiek onderwerptde houding van den heer
Thorbecke te dubbelzinniger wordtnaar mate
de gebreken van het ontwerp menigvuldiger en
de leemten grooter zijnwant hoe slechter de
wet was, des te minder was het Thorbecke te
vergevendat hij door van de Putte in zijn.
kabinet te houden en de behandeling der wet te
laten voortgaan, hare aanneming patrocineerde..
De schrijver schijnt dit te hebben gevoeld
en hij tracht dan ook het effect van die logische
gevolgtrekking te ontgaan door beweringen
die echter den toets der waarheid niet kunnen
doorstaan.
Beantwoordende het verwijtdat de heer
Thorbecke als minister en hoofd van het kabinet,,
het ontwerp langen tijd onder zich hield zonder
de hoofdbeginselen te lakenzegt de schrijver
p. 16: Thorbecke heeft aanmerkingen op de
»wetzoo als zij daar lag, gemaakt,
Doch met van de Putte was geene discussie
mogelijk" en p. 34: ofschoon hij reeds als
minister ernstig bezorgd was over de bijzon
dere bepalingenofschoon hij daarvan den
heer van de Putte voorheen zoo min onkundig
liet als later",enz.
Waarop berusten deze beweringen Is de
stroeve, koude, zelfs ten opzigte zijner trouw
ste staatkundige vrienden teruggetrokken "p. 4
Thorbecke, zoo expansif geweest tegen den heer
van Vliet, dat deze bij uitzondering in staat is
ons dit in strijd met den algemeen daaromtrent
heerschenden indruk, medetedeelen? Waarop
steunt het beweren dat «met van de Putte geen
«discussie mogelijk" is?
Met dergelijke argumenten bevordert men de
juiste waardering der zaken niet. Niemand die
van de Putte en Thorbecke kent, zal aannemen,
noch dat van de Putte ontoegankelijk voor gezon
de redenen is, noch dat Thorbeckeuit vrees daar
voor, bezwaren van wier gegrondheid hij over
tuigd waszou hebben terug gehouden.
De schrijver kan niet loochenen en daar
komt het hier op aan dat Thorbeckemi
nister gebleven de wetwelke hij nu onder
mijnd heeftzoo al niet opzettelijk verdedigd,
dan toch door de solidariteit en het prestige
van zijn persoon zou hebben beschermd.
Maar ook hier heeft de schrijver eene uit-
vlugt bij de hand. »Wij zijn niet vreemd aan
»het denkbeeld" zoo lezen wij p. 16, »dat de
vstaatsmanswijsheid van Thorbecke, de vrucht
eener rijpe ervaring, hem deed inzien, dat het
volgen van den weg, door van de Putte inge-
slagen, het liberale streven zou verijdelen, en