1866. N». 38.
D1NGSDAG 15 MEI.
53'" Jaargang.
BINNENLANDSCHE BERICTEN.
ÜOKSSIIIF, OOIRAM.
De uitgave dezer Courant geschiedt Haandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen-
Prijs per kwartaal 1,S5. fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone advertentiSn worden a 15 et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberlgten van 1-6 regels,
a ƒ1,30, behalve het zegelregt.
De Inzending van advertentiSn kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Boli.end.mali ing.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
maken hiermede bekend
Dat het Zijne Majesteit den koning heeft behaagd,
bij 'besluit van den 26sten April jongstl. no. 79:
te bepalen, dat het handgeld voor recru-
ten, zoo mede de premie voor miliciens,
tot dusverre bij alle korpsen gesteld op ƒ30,
bij de battaillons GRENADIERSmitsgaders bij het
4de en 5de Regement DRAGONDERStot den laat-
sten September aanstaande verhoogd en op 75,
gebragt zal worden. Welke gunstige bepaling den 1
dezer is ingegaan.
Gedaan te Goes den 12 Mei 1866.
Burgm. en Weth. voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris
H. C. PILAAR.
Wij hebben tegenwoordig schoolwet- maar
ook cultuurwet-agitateurs, die er onafgebroken
op uit zijn, om alles in beweging te brengen
tegen bestaande of te nemen maatregelen, waar
van zij voor zich zeiven bet gewenscbte voor
deel niet hebben. Zij zijn dan ook niet keurig
om de middelen te kiezen, om hun doel te be
reiken en nemen alles te baat, wat maar de
gemoederen in beweging brengen kan. De natie
wordt aan bare gevoeligste zijden aangevallen.
De een zegt, dat de vrijheid van geweten wordt
bedreigdde ander dreigt met eene geheele
ontlediging van de beurs. Zoo wordt nu be
weerd, dat de belangrijke daling der Hollandsche
fondsen een bewijs is, dat men nu reeds vreest
voor den schokdien het staatscrediet lijden
zal, wanneer de cultuurwet wordt aangenomen.
Men behoeft waarlijk geen diepdenker te zijn
om de ongerijmdheid van dit beweren te be
grijpen. Indien al de wet wordt aangenomen,
indien daarvan al ongunstige gevolgen te vree
zen waren, dan zullen deze zich toch niet zoo
dadelijk doen gevoelen; en moet daaruit voort
vloeien, dat onze finantien onafhankelijk van
de Indische baten zich ontwikkelen dan zal
daardoor bet staatscrediet wel geene scbade
kunnen lijden. De daling der fondsen is in de
tegenwoordige omstandigheden vrij natuurlijk;
en dat zich die niet het minst in onze fondsen
vertoontkan aan het meerder aanbod dier
fondsen aan onze beursaan de onzekerheid
omtrent onze verhouding tot de partijen bij
mogelijken oorlog, aan allerlei redenen worden
toegeschrevenmaar zeker wel allerminst aan
vrees voor aanneming van de cultuurwet. Men
spreekt daarvan, om de natie van die aanneming
afkeerig te maken en wij zullen zien, wanneer
eens de wet niet aangenomen wordt, of er dan
rijzing onzer fondsen aan de beurs zal worden
waargenomen, indien ten minste de Europesche
verwikkelingen voortduren of tot oorlog leiden.
Mogt die oorlog uitbreken en ook de wet bij
onze kamers doorgaan, dan zal verdere daling
zeker aan de laatste omstandigheden worden
toegeschreven. Maar wie met een onbevangen
oog de mogelijke toekomst overziet en zich
overtuigd houdt, dat bij aanneming der wet een
toestand geboren moet worden, die aan de In
dische ontwikkeling bevorderlijk, in de gevolgen
weldadig voor bet moederland zal zijn, die zal
erkennen, dat er wel een zeer gering verband
tnsschen de cultuurwet en den stand der fondsen
is, ten ware bij ben, die op den laatsten invloed
zouden willen uitoefenen, om ten aanzien der
eerste hun zin te krijgen. Waar men, door over-
zigten van de fondsenmarkt, het publiek contra
de cultuurwet agiteren wilmoest men niet
vergeten eens eene vergelijking te maken met
vroegere jaren, toen Europesche verwikkelingen
de prijzen aanzienlijk lieten dalen, en dat terwijl
de millioenen uit O.-Indie herwaarts stroomden,
en het vertrouwen niet geschokt kon zijn door
aanranding van het cultuurstelsel.
Het laat zich aanziendat het lot der cul
tuurwet spoedig beslist zal wezen, en reeds ver
diept men zich in de gevolgen, die uit het af
stemmen of intrekken van de wet, moeten voort-
vloegen. Is het beter te achten om met die
berekening nog te wachtennatuurlijk is het,
dat men zich de vraag stellewaardoor is het
lot der wet beslist Wij nemen voor een oogen-
blik aandat de minister zich gedrongen ge
voelt om de wet intetrekken, dan zal dit geens
zins het gevolg zijn van de innige overtuiging
der meerderheid, dat de wet op verkeerde begin
selen rustte, maar het zal eenvoudig het zwaard
zijn waarmede men het ministerie dooden wil.
Het is duidelijkal wordt zulks in woorden
ontkend, dat de belangrijke aangelegenheid eene
partij zaak geworden is, en dat men dus alles
opofferen zal aan de lust, om of zelf, of met
zijne partij aan het roer te komen. Indien men
het orgaan der naar het gezag bakende partij
gelooven mogtdan zouden niet de conserva
tieven maar eene fractie der liberale partij bet
gewigt in de schaal leggen. En wederom niet
die, welke verdere uitbreiding van het aange
nomen beginsel wenschtmaar wel die van
wie men meende, dat zij zich met de voordragt
moest vereenigd hebben. Het orgaan zegt, dat
de heer van Nierop gebruikt wordt, om door .een
amendement den minister van koloniën te ver
wijderen en voegt er zelfs bij, dat zulks geschied,
nadat het amendement behoorlijk door den heer
Thorbecke is gecorrigeerd. Wij geven slechts
de beschouwing van het conservatief orgaan
waarvan wij gewoon zijn, dat het de afzigtelijkste
onderstellingen voor waarheid uitgeeftmaar
nemen intusschen nota van een gevoelen, waar
door onze meening tamelijk wel bevestigd wordt,
dat de eventuele val van het wets-ontwerp geens
zins aan het verschil der Indische specialiteiten
moet worden toegeschreven. Een ander bewijs
geeft het orgaan der conservatieven voor die mee
ning, als het met den heer Groen wenscht, dat
men niet eens zoeke te amenderen. De wet mag
dus niet aannemelijk worden gemaakt voor hen,
die het hoofdbeginsel toegedaanbezwaar heb
ben in sommige détails. Misschien zou het
wenschelijk zijn, dat men eerst eenvoudig over
de hoofdbeginselen stemmen kon, dan was de
pas afgesneden, om door amendementen te be
dekken, wat men nu als illoyale handeling bij
sommigen onderstelt. Doch zoowel de heer
Groenin zijne Schetsen, als de conservatieven
in hun orgaan doen het in elke redenering
duidelijk uitkomenhet ministerie moet niet
gered worden. Wij gelooven nietdat dit mi
nisterie om redding bidt. Maar waar het zoo
boven allen twijfel is, dat politieke partijen
eene wet, die levenskwestie is voor Indie en
Nederland, misbruiken tot hare bedoelingen,
mag wel de vraag worden gedaan: of de red
ding van bet vaderland wel zwaar weegt bij
hen, die vóór alles tot leuze hebben: het mi
nisterie moet vallen.
GOES, 14 Mei 1866.
Bij de aanstaande verkiezing van twee leden
voor den gemeenteraad te 's Gravenbage beveelt
het Dagblad twee personen aanop gronden
die de aandacht trekken, als men zich herinnert,
welke redenen bij vroegere verkiezingen door
dat blad op den voorgrond werden gesteld.
Yooreerst beveelt het een burgerman aan, opdat
de klasse waartoe deze behoort in den raad zou
vertegenwoordigd worden. Het Dagblad dat
steeds op het ó?/r^cr-ministerie smaalde, schijnt
dus oorzaak gevonden te hebben om de burger
klasse nu eens te vleijen. Misschien komt dit
in de kraam der patronen te pas, ten einde zich
een steun te zoeken, bij de aanstaande verkie
zing voor de tweede kamer. De tweede persoon
die aanbevolen wordt is zekere advocaat du Tour,
een baron, en dus tegenhanger van den burger
man. De rede van aanbeveling is niet, zooals
men wachten zou, in antecedentenin erkende
bekwaamheid, in rijpe ervaring, in eene of an
dere maatschappelijke betrekkingmaar
in zijn lust om zijn vrijen tijd (de baron
schijnt niets te doen te hebben) tot welzijn dei-
gemeente te besteden. Als men de bron niet
kende, waaruit de aanbeveling vloeit, zou men
met regt vragen welke aanbeveling het geeft,
dat men nog nooit iets geprobeerd beeft; en
het verdient wel opmerking, dat het Dagblad
thans niet terugdeinst voor eene aanbeveling
die bet bij andere gelegenheden eene reden van
veroordeeling noemde.
In de zitting der tweede kamer, van Vrijdag
zijn de beraadslagingen aangevangen over Titel I
Afd. I (grondeigendom) van het wets-ontwerp.