de eerste plaats wenscht hij geconstateerd te zien dat de hier
voorgedragen uitgaven met naauwkeurigheid en gezette zorg zijn
nagezien en accoord bevonden en wat het te boven gaan der
bestedingssom betreft wil hij alleen aanmerken dat dit tot de
dienst van 1865 behoort en hij zich het vaderschap over de brug
niet kan laten welgevallen.
Hij merkt voorts op, dat men niet al te groote schaduw moet
werpen op den ontwerper van de aanbestedingwant dat er een
groot verschil bestaat of men een geheel nieuw werk laat daar-
stellen, dan wel of men met vernieuwingen van oude zaken aan
vangt, die men wel voorziet waar ze beginnen, maar moeijelijk
te weten komt waar ze eindigen zullen.
De heer Verhagen verklaart, dat het van openbare bekendheid
is, dat de bestedingen altijd zooveel bijwerken opleveren, zoodat
daarop dan ook bij de aannemingen gerekend wordt, omdat juist
die bijwerken de grootste winsten afwerpen.
Hij vraagt voorts of de kosten van het trottoir bij de gevan
genis ad 505,niet voor rekening van het rijk behooren te
komen, hij meent dit in der tijd te hebben gehoord.
De Voorzitter antwoordt daarop, dat het rijk alleen bedongen
heeft bij de besteding een el breedte klinkerpad te leggen rond
den muur om de afwatering te bevorderen.
Dat burg. en weth. met voorkennis van den raad toen hebben
gecorrespondeerd om in plaats daarvan een trottoir te maken en
dat het rijk heeft aangenomen de som uitgetrokken voor het klin
kerpad ten bedrage van ruim 90,aan de gemeente uitte-
keeren, zoodat dit later,als eene bate weder tot de gemeente komt.
De heer van de Putte geeft den heer Verhagen ten slotte de ver
zekering, dat het dagelijksch bestuur zooveel mogelijk zal trachten
te waken, dat de bestedingen niet door bijwerken verhoogd wor
den, waarmede deze discussie gesloten en het voorstel van burg.
en weth. met algemeene stemmen aangenomen wordt.
De Voorzitter stelt voor, dat de raad burg. en weth. magtige
tot aanstelling van eenen adsistent binnen-havenmeester, op eene
bezoldiging van 50,'sjaars.
Als reden daarvoor brengt hij namens burg. en weth. bij, dat
door de vele aanvoeren ten behoeve van den Staatsspoorweg, de
haven, strekkende van buiten de brug tot aan de grens van den
Wilhelminapolder, bijna onophoudelijk met drukke scheepvaart
is bezet tot het lossen van materialen.
Dat het onmogelijk is dat de brugwachtertevens binnen-
havenmeester die surveillance uitoefent en te gelijkertijd voor
het openen en sluiten der brug zorgt.
Het zou dus uitsluitend iemand moeten zijn om de ligging
der schepen in dat gedeelte der haven te surveilleren om de vrije
vaart der stoombooten en andere schepen te verzekeren.
De heer Verhagen beaamt, dat het. niet van een persoon te
vergen is in de gegeven omstandigheden de betrekking van brug
wachter en binnenhavenmeester naar eisch te vervullen maar in
beginsel verklaart hij zich tegen het creëeren van nieuwe betrek
kingen en of daaraan eene bezoldiging van 50,of 300,
verbonden isdit is voor hem gelijk.
Men ziet bijna in alle provinciale- en gemeente besturen den
geest doorstralen om dat beginsel in bet leven te roepen. Men
begint met betrekkingen te scheppen die eerst om niet worden
waargenomendaarna als de ambtenaar eenigen tijd in dienst
is, vindt men het toch niet billijk, zijn werk steeds onbeloond
te laten en er wordt eene bezoldiging of belooning voorgesteld,
die het moeijelijk is te weigeren.
Zijns oordeels kon die surveillance, door den Voorzitter be
doeld, zeer ligt en zeer doelmatig door een policie-agent worden
uitgeoefend. Voor iemand in montering hebben de schippers nog
eenigen eerbieddaarom zou hij vermeenendat het beter ware
een der agenten met die surveillance te belasten als een eenvou
dig persoon.
De Voorzitter antwoordt daaropdat hij daartoe geen moge
lijkheid ziet. Er zijn 4 dag-agenten, die beurtelings ook met
de nachtdienst zijn belast. Het spreekt van zelf, dat, die een
dag- en nachtdienst heeft gedaan den volgenden dag behoort uit-
terusten. Er blijven dus 3 agenten voor het overige policie-
toezigt beschikbaardie daarvoor meer dan noodig zijn; wanneer
men het beperkt getal policie-agenten in deze gemeente bij dat
van anderen vergelijkt, dan zal men zich overtuigd kunnen hou
den, dat er geen mogelijkheid bestaat om aan het werk der policie
ook nog deze surveillance toetevoegenof men zou moeten goed
vinden nog één agent aantestellenhetgeen veel kostbaarder zou
uitkomenwaarom dan ook dit voorstel aldus is gedaan.
De heer de Kanter verklaart aanvankelijk niet zeer gunstig
gestemd te zijn voor dat voorstelomdat hij meendedat de
gevraagde hulp grootendeels zou moeten bestaan in het open en
toedoen der brug; nu daaromtrent te regt gewezen, erkent hij de
behoeftedoch deelt het gevoelen van den heer Verhagendat
de surveillance eigenaardig aan de policie behoort opgedragen te
worden.
Het is toch niet mogelijkdat iemand voor 50,'s jaars
continued de gevorderde dienst zal kunnen doenhij kan niet
oordeelen hoedanig de werkzaamheden en de gewone verpligte
rondes der policie geregeld zijn, maar zou denken, dat de haven-
policie daaronder wel zou kunnen begrepen worden. Is dit eveu-
wel eene onmogelijkheid dan stelt hij zich niet veel voor van
iemand wiens bezoldiging nog geen gulden in de week bedraagt.
De Voorzitter antwoordt dat de agenten wel degelijk de haven
surveilleren, maar juist omdat zij niet altijd disponibel zijn voor
dat punt is het noodig dat een adsistent binnen-havenmeester
worde aangesteld, om gedurende den tijd, dat geen der agenten
disponibel is, de dienst te vervullen.
Dhr. Verhagen zegt, dat het voor den raad hoogst moeijelijk
te beoordeelen is in hoever de politie kan of niet kan. De haven
meester alléén kan niet, daarvan is hij overtuigd. Dat er van
tijd tot tijd toezigt noodig is bij de aankomst van schepen en
de vaart der stoombooten, erkent hij volmondig. Hij geeft dus
toe dat de havenmeester en brugwachter, op welke wijze dan ook,
adsistentie behoort te hebben.
Dhr. van de Putte meent, dat de vorige sprekers te weinig op
het oog houden, dat de benoeming slechts tijdelijk zou moeten zijn
en er dus van het scheppen eener vaste betrekking geen sprake is.
Door den in aanleg zijnden spoorweg gaan wij ten opzigte der
vaart eenen buitengewonen tijd te gemoet. Zijns oordeels laat
het policietoezicht. veel te wenschen over, misschien toe te schrij
ven aan een te klein getal agenten maar juist daarom zou hij
het verkiesselijk achten de policie geene nieuwe lasten op te dragen.
Dhr. van den Bosch kan zich na het aangevoerde wel met het
voorstel vereenigen, maar vindt de belooning van 50,te gering.
Dhr. Verhagen zegt: dat hij den persoon heeft hooren noemen
dien burg. en weth. voor die betrekking op het oog hebben
maar afgaande op hetgeen zoo dikwijls gebeurt, dat men betrek
kingen schept, was hij er aanvankelijk tegen. Nu er echter alleen
sprake is van de aanstelling van een buitengewoon, extra tijde
lijk adsistent binnenhavenmeester voor één jaar en wel voor het
jaar 1866zal hij er voor stemmen.
Niemand verder het woord verlangende wordt alzoo besloten.
Op voorstel van burg. en weth. besluit de raad om den heer
controleur en verdere rijks-ambtenarenbelast met de surveil
lance op de plaatselijke belastingen, met 1 Mei a. s. eervol ontslag
te verleenenuithoofde de plaatselijke accijnsen met dien dag
hebben opgehouden te bestaan.
Alsnu stelt de Voorzitter namens burg. en weth. voorom
uithoofde de belasting op het gedistilleerd voor wat den plaat
selijken accijns betreft met 1 Mei komt te vervallenaan de
handelaren in dat artikel restitutie te verleenen van het verschil
tusschen de nu betaalde plaatselijke belasting en die welke aan
het rijk op den 1 Mei zal verschuldigd zijn.
Welk voorstel zonder noemenswaardige discussie met algemeene
stemmen wordt aangenomen.
Op de vraag des voorzitters of een der leden nog iets heeft
in het midden te brengen, herinnert de heer Verhagen dat bij
besluit van den raad van 29 December 11.tot onderzoekin
handen van burg. en weth. is gesteld een adres nopens den
eigendom van de wegen in den Goesschen polder. Hij neemt
de vrijheid om te vragen in hoever daaraan voldaan is.
De Voorzitter antwoordt dat dit onderzoek is geschied maar
nog niet geheel afgeloopen doch al vast de overtuiging heeft
verkregendat die wegen eigendom der ambachtsheerlijkheid zijn
en mitsdien aan de gemeente behooren.
Dhr. Verhagen dankt den voorzitter voor die inlichting en zegt
voortsdat hij bij de behandeling der gemeente-begrooting ten
vorigen jare eene hoofdaanleiding gevonden heeft tot spreken bij
de behandeling over het hoofdstuk der publieke werken, door
toen te wijzen op onderhandsche aanbestedingen en wel aan
buiten gezetenen.
Hij kan daarom zijne bevreemding niet ontveinzen en gevoelt
behoefte dit in het openbaar te zeggen, dat in de jongste dagen
ter zijner kennis is gebragt dat er op nieuw onder de hand is
uitbesteed een werk aan de haven ten bedrage van 8 a ƒ900,
er. wel aan iemand buiten deze gemeente wonende, ofschoon ook
in deze gemeente wel personen zouden gevonden worden, geschikt
en genegen om zoodanige werken uittevoeren.
Naar sprekers oordeel heeft de gemeente-wetgever bedoelt, dat
in den regel publieke besteding zou plaats hebben en dewijl de
raad daaromtrent, voor zoover hem bekend isgeenerlei besluit
heeft genomen, zou hij gaarne inlichting omtrent dit punt erlangen.
De Voorzitter antwoordtdat er werken zijn die meermaals
gebleken zijn aan onbekwame handen niet te kunnen worden
toevertrouwd. Dé heer Verhagen spreekt van onderhandsche aan
besteding, doch deze heeft volstrekt geen plaats gehader zijn
geen havenwerken besteed maar bij burg. en weth. bestond het
voornemen om in daggeld havenwerken te doen maken, ten einde
eene proef te nemen om de havenboorden duurzamer te maken.
Mogt de raad evenwel vermeenen dat zoo iets minder wenschelijk
was, burg. en weth. zullen er zich gaarne naar schikken; maar
dat er eene aanbesteding zou zijn geschied moet hij uitdrukkelijk
ontkennen.
Dhr. Verhagen zegt dat hij uit het antwoord van den voor
zitter meent te moeten opmaken, dat er met de havenboorden
weder eene nieuwe proeve zal genomen worden.
Is hij wel geïnformeerd dan wil men weder kleibekleeding