A ff Gewone advertentiEn worden a 15 et. de regel geplaatst.
w
1866. N0. 9.
DINGSDAG 30 JANUARIJ.
53ste Jaargang.
Tot dit nommer behoort een bijblad,
houdende 3 Publicatien van het ge-
meentebesstuur en slot van het Raads-
verslag van Woensdag jl.
BINNENLANDSCHE BERIGTEN.
GOESSCHE COURANT.
Dc uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,95fr. p. p. ƒ1,90.
a 1,'JObehalve het zegelregt.
De inzending van advertentiSn kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Onze oppositie leeft in de hoop, dat zij thans
eindelijk den wensch zal zien vervullen, dien zij
zoo lang koesterde en die haar rusteloos voort
dreef, om het ministerie te bestrijden. De mi-
nisterieele crisiswaarin wij verkeeren, brengt
haar, zoo zij hoopt, de vervulling van dien
wensch nader, maar tot hiertoe laat zij geene
voorspellingen hooren omtrent den uitslag, dien
zij natuurlijk reeds kent. Jammerdat hare
vroegere profetien zoo weinig vertrouwen heb
ben ingeboezemd. Nu eens zou het ministerie
bezwijken door een votum der kamer, en
het ministerie werd door de kamer gesteund.
Dan weder was er oneenigheid in het kabinet
over aangewezen puntenen later bleek
dat juist op die punten het ministerie homo
geen was. Werkelijk schijnt er verdeeldheid
ontstaan te zijn in het kabinetmaar over eene
zaak, waarvan de oppositie toevallig nog niet
had kunnen spreken. Het ministerie gaat dien
ten gevolge uiteen, maar men lette er wel
0p volstrekt niet 0111 redenen door de oppo
sitie aangegeven, veel minder nog, omdat eene
belangrijke meerderheid in den lande het rege
ren voor dit kabinet onmogelijk gemaakt heeft.
De oorzaak van hetgeen nu gebeurt staat ge
heel niet in verband met al de pogingen, zoo
lang aangewend, om opteruijen en te verdeelen,
zoodat wij gerust kunnen aannemen, dat, al
had de oppositie geen lasterend orgaan gehad,
al had zij nooit den val van het ministerie beoogd,
de ministerieele crisis toch zou ontstaan zijn.
Zij mag zich dus geruststellen, dat zij volstrekt
niet heeft bijgedragen, om hetgeen nu gebeurt
voor te bereiden en dat al haar schrijven tamelijk
wel vruchteloos is geweest.
Meermalen hebben wij ons vereenigd met hen,
die beweerden, dat het ministerie ThorbecJce,
steeds vaster grondslag vond in de sympathie
van het denkende deel der natie. Natuurlijk
voert men ons nu te gemoetdat wij verkeerd
gezien hebben en dat zij het beter wisten, die
steeds verzekerden, dat dit kabinet de ontbin
ding nabij was. En toch nemen wij niets van
onze stelling terug, want bij alle ingenomen
heid met den minister Thorbeckedien wij gaarne
langer aan het bestuur gezien hadden, hebben
wij nooit anders beweerddan dat de sympa
thie voor het kabinet, naar hem genoemd, ge
grond was in de erkentenisdat de regerings
beginselen, door hem beleden en in praktijk
gebragt, strookte met de wenschen en behoeften
der natie. De vertegenwoordigers dier begin
selen kunnen door anderen van gelijke rigting
vervangen worden, maar de beginselen zelve
hebben te diepe wortelen geschoten en zijn te
innig vereenigd met de eischen van den tijd,
dan dat wij zouden vreezen, dat zij met een
kabinet konden verdwijnen. Mogt eene zekere
partij de poging daartoe aanwenden, mogt het
haar zelfs voor eene wijle tijds gelukken, wij
twijfelen er niet aan, of men zou spoedig daartoe
terugkeeren. Reactionairen zullen er wel altijd
blijven, maar een volk, dat, als het onze, rustig
maar met vasten tred den weg der vooruitgang
bewandeltlaat zich niet terugbrengen tot het
verledenedat gebleken is onhoudbaar te zijn.
En daarom gelooven wijdat wel een minis
terie Thorbecke kan ophouden te bestaan, maar
ook, dat de rigting waarin het zich bewoog,
altijd die zal blijven, waarin ons volk zich ge
lukkig voelt en waardoor het zijne ontwikkeling
en welvaren gewaarborgd ziet.
De oppositie noemt de redendie voor het
ontstaan der ministerieele crisis wordt opge
ven kinderachtig, een louter voorwendsel en
niet waardig de aandacht van eenig ernstig
man een oogenblik bezig te houden."' Wan
neer wij ons nu herinnerendat over de vraag
of maatregelen betreffende Indie bij koninklijk
besluit of bij de wet zullen genomen worden,
reeds meermalen eene ernstige discussie in de
kamer is gevoerd en ons duidelijk voorstellen,
hoe het antwoord op deze vraag met het ge-
lieele Indische regerings-beleid in verband staat,
en daarenboven al dikwijls tot een ernstigen
strijd tusschen de onderscheidene partijen aan
leiding gaf, dan meenen wijdat de aangewe
zen reden zoo kinderachtig niet is, als men
wil doen gelooven en zien wij in dit beweren
slechts de kinderachtige bemanteling van het
feit, dat de oppositie in hare profetiën mis
getast en aan de ontbinding van het ministerie
niets toegebragt heeft.
Het oppositie-orgaan, blijkbaar vreezende, dat
de heer van de Putte met de vorming van een
nieuw ministerie belast zal wordenbegint reeds
aanstalten te maken, om casu quo gewapend
te zijn voor eenen nieuwen strijd. Daarom
zeker het lange betoog, dat, zoo de koning
aan dezen minister de vorming van een nieuw
kabinet opdraagt, dan de conditie moet ge
maakt worden, dat in ieder geval de kuituur-
wet spoedig in behandeling zal komen. De
oppositie hoopt, dat die wet vallen zal en dat
zij dan voor goed van den heer van de Putte
zal verlost zijn. Zonder dat wij vooruitloopen
op eene mogelijkheid, die nog lang geene waar
schijnlijkheid isgelooven wij tochdat de op
positie zich niet ongerust behoeft te maken
over deze zaak. Men zal al zeer slecht over
zich zeiven moeten oordeelen, als men zulke
plannen bij anderen onderstellen kan, als hier
aan den heer van de Putte worden toegedacht.
Wij meenen, dat genoeg bewezen is, hoe de mi
nister van koloniën zelf verlangt, dat omtrent
deze zaak eene beslissing genomen worde, en
zouden de zaak liever omkeeren en tot conditie
stellen, dat de oppositie de behandeling der
kuituur-wet niet onmogelijk moet maken. Waar
men van eenen stoutmoedigen minister spreekt
is het natuurlijkerdat men van hem een stout
doortasten dan een twijfelmoedig temporiseren
verwacht.
GOES, 29 January 1866.
{Per telegraaf.) Z. M. de Koning heeft de
heeren Pkilipse en van Reenenvoorzitters van
de Eerste en Tweede Kamersalsmede den heer
Mgckaijvice-president van den raad van state,
over de ministerieele crisis geraadpleegd. An
ders is tot hiertoe niets met zekerheid daar
omtrent bekend.
Er zijn wel allerlei geruchten in omloop,
betreffende de ministerieele crisis, maar het
veiligste is om, zoolang niets officieels bekend
is, daaraan geen geloof te slaan, daar zij meestal
elkander weerspreken. Wij onthouden ons dus
van de mededeeling in afwachting, dat wel spoe
dig een of ander bekend worden zal, dat ten
minste gedeeltelijk aan de onzekerheid een einde
maakt.
Yoor eenigen tijd werd uit 'sHage aan de
Middelburgsche Courant geschrevendat er eer
lang door den heer van Zuijlen (uit 's Hage)
een voorstel in de Tweede Kamer zou worden
gedaan, tot wijziging van de wet op het lager
onderwijs. Dat berigt werd door het Dagblad
tegengesproken. Maar eene latere correspon
dentie, in de Middelb. Courant medegedeeld
verzekertdat het plan werkelijk bestaat, maar
dat de voorsteller zou zijn de heer van Zuijlen
uit Arnhem.
Het beroep in cassatie van J. N. van der
HalenA. Paulussen en H. L. Warnautegen
het arrest van het provincieal geregtshof in
Zeeland, van 28 October, is door den hoogen
raad verworpen.
Men schrijft uit Delft, dat de zachte weers
gesteldheid op de landerijen eenen zeer wel-
dadigen invloed uitoefent. Het gras groeit en
zoo het noodig was zou men het jonge vee
gerust in de hooge weiden kunnen zenden.
Jammer, zoo voegt men er bij, dat daaraan
geene behoefte isen dat het vee daar in de
omstreken zeer gedund is.
De pokkenwelke voor omstreeks 2 jaren
te Brakel en Zuilicliem zijn uitgebroken heer-