1865. N'. 96. DINGSDAG 12 DECEMBER. 52",e Jaargang. «KM»*®» GOESSCIIE COURANT. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,35, fr. p. p. ƒ1,90. Gewone advertentiën worden a 15 et. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels f 1,30 behalve het zegelregt. De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. BeliencimalsJng. BURGEMEESTER en "WETHOUDERS van GOES, maken bij deze bekend: 'Dat de plaatselijke school-commissie, ter voldoe ning aan het bepaalde bij art. 6 der verordening rege lende het onderwijs in deze gemeente, vastgesteld door den gemeente-raad den 12 December 1859, tot liet aannemen en toelaten van LEERLINGEN op de scholen voor lager onderwijs zijnde de nederduitsche scholen voor jongens en meisjes zitting houden zal ten raadhuize op de voorzaal Woensdag den 20 dezerdes middags ten 12 ure. En noodigen een ieder uit om van die gelegenheid gebruik te maken tot het opgeven van de kinderen die men na de vacantie verlangt op eeue der bedoelde scholen te zenden aangezien dit zonder de toelating der school-commissie, niet vermag te geschieden. Door afkondiging, aanplakking en opneming in de Goessche Courantzal aan deze de noodige publiciteit gegeven worden. Gedaan te Goes, den 9 December 1865. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, H. A PILAAR. »Een ministerie der reactie, met eene veran dering van de onderwijswet in het programma," zoo schrijft het Volksblad»zou naar ons oor deel geen enkel jaar zich kunnen staande hou den." Voorwaar geene bemoedigende profetie voor den heer Groen en voor zijne partij, maar eene profetiedie op regte kennis der actuali teit gegronddoor de meesten wel zal worden onderschreven. Reeds het weinige succes dat de poging tot schoolwet-agitatie tot hiertoe had, getuigt daarvoor, maar onze overtuiging om trent de onmogelijkheid van een reactionair ministerie heeft dieper grond. De resultaten van de inrigting van het onderwijs, hoe ook door enkelen in de schaduw gesteld, zijn te schoondan dat men die zou willen ter zijde schuiven; die geheele inrigting rust op den aard en den tegenwoordigen toestand van ons volk en het zou ras blijken een ijdel pogen te zijn, om daarin verandering te brengen. Men voege er bij dat wat in den laatsten tijd op onderscheidene plaatsen beraamd werd om het bestaande te wijzigen, door enkele drijvers werd ondernomen en slechts bijval vond, waar men de menigte fanatiseren kon. Het gevoelen van den heer Groen, dat men nu geene verandering van ministerie moet pro voceren, bewijst dat hij, immers voor het oogen- blikin het gevoelen van het Volksblad deelt. Maar waarom dan de agitatie aangewakkerd? De geest der natie, die de reactie nu reeds tegenhoudt, breidt zich uit en hoe meer hij doorbreekt des te minder worden de kansen der reactie. Die hopeloosheid, aan de zijde der reactionairen, is tegelijk een triomf voor de groote beginselen van onzen tijd en een waar borg voor hunnen duurzamen invloed, maar stelt tevens in het licht, hoe weinig het die partij ernst is met het geluk des volksdaar zij liever onrust stookt en zich zelve dient, dan dat zij den vrede bevorderen zou en het vaderland dienen. Wanneer hetgeen wij hier schrijven onder de oogen komt van het publiekdan zal de enquêtedoor den graaf van Zuijlen gewild reeds in de kamer afgehandeld zijn en dan is dat voorstel, zoo wij hopen en verwachten, reeds verworpen. Maar dat mag ons niet weer houden om met een woord te spreken van het antwoord, door den graaf gegeven, op het voor- loopig verslag van het onderzoek in de afdee- lingen. Dat stuk is te uitvoerig om het over- tenemen en ook al konden wij dat, wij zouden niet gaarne zooveel ruimte geven voor een pleidooi, dat door deszelfs wijdloopigheid niet het minst de armoede aan argumenten verraadt. Maar wij willen er toch op wijzendat reeds in den aanhef van dat stuk dezelfde dubbel hartigheid voorkomtdie de mannen dier partij altijd kenmerkt. De graaf zegt: dat het niet op zijn weg lag de vragen waarover de enquête loopen zoureeds nu in bevestigenden zin te beantwoorden, en dat het onpartijdig stand punt, waarvan zulk voorstel behoort uittegaan dit verbiedt. Vervolgens wordt door hem be weerd, dat de twijfel (die natuurlijk ook bij hem bestaat) op goede en deugdelijke gronden rust, al hetwelk dan vervolgens met grooten omhaal wordt uiteengezet. De graaf schijnt niet gevoeld te hebben, dat hij zich zeiven weersprakzich zeiven veroordeelde. Immers de onpartijdigheid brengt mede, dat de vragen niet nu reeds bevestigend beantwoord worden en zijn geheele vertoog heeft geene andere strekkingdan om te bewijzendat de vraag bevestigend beantwoord worden moet. Waar blijft nu dat onpartijdige standpunt? Waarlijk de woelende partij deed beter, dat zij rond en ridderlijk uitkwam voor hare bedoeling en openlijk verklaarde dat zijtrots het con signe van den generalissimus Groen, wel eens een proef zou willen nemenhoe vele dagen zij aan het bestuur zou kunnen blijven. Indien het antwoord van den graaf ons den edelman moet doen kennen (die zeker in het voorstel geheel was ondergegaan) dan leert het hem niet kennen van eene gunstige zijdeen indien hij een exemplaar heeten moet van de vruchten van Nederlands levensboom, zooals het bent zijner bewonderaars hem noemt, dan geloovenwij inderdaad ook, dat die levens boom krank is. Die krankheid blijkt uit de rustelooze poging, om eene regering omver te werpen, die het land onmiskenbare diensten bewees; uit de wijze waarop men intrigueert tot zelfverheffing, en uit den openbaren spot die men met de voor elk zigtbare ervaring drijft. Die krankheid schijnt volslagen zinne loosheid, als wij lezen, dat bij toeneming af- zigtelijke vruchten rijpen aan de plant van het liberalisme in Nederland. Het liberale element waarin Nederland, sedert eeuwen, alleen ge lukkig kon zijn, zou dus plaats moeten maken voor het licht- en vrijheidschuwende stelsel van onderdrukking en teruggang. Waarlijk wij zouden ons vaderland beklagen, indien niet het vertrouwen ons overbleef, dat de meerder heid der tweede kamer krachtiger zuilen aan biedt voor het volksgeluk, dan één enkele graaf. BINNENLANPSCHE BERICTEN. GOES, 11 December 1865. In ons vorig nommer konden wij slechts een zeer beknopt verslag geven van de zitting der Tweede Kamer van Dingsdag 11. Dien ten gevolge heeft men het gesprokene door den heer de Laat da Kanter niet juist opgevat. Wij laten daarom het door dien heer gesprokene hier volgen, zooals het voorkomt in het bij blad van de Staats-Courant: Ik heb alleen het woord gevraagd om met een enkel woord te zeggen waarom ik tegen de motie van den heer van Bosse zal stemmen. Ik deel eenerzijds in het bezwaar van de Re gering en geloof met haardat het van een interimair Minister van Finantien niet te ver gen is een wetsontwerp als het onderhavige, te verdedigenmaar nog meer in het bezwaar van de zijde van Limburg aangevoerd, dat eene wet als deze, op dit oogenblik, niet in behan deling behoort te komen. In de eerste plaats wijs ik op de onvoldoende vertegenwoordiging van dat hertogdom, maar in de tweede plaats op het politiek karakter, dat deze zaak heeft gekregen. Het moge welligt voor geheel het overige Nederland eene zuiver politieke questie zijn, het is niet weg te redeneren, dat het voor de betrokken provincie is eene questie van cijfers, eene questie van geheel materielen aard, waar van zij waarschijnlijk langen tijd de invloed zal gevoelen. En nu dunkt mijdat het niet moet kunnen gezegd worden, dat eene derge lijke belastingwet, dat eene dergelijke questie van cijfers is behandeld onder den indruk van politieke gemoedsbewegingen. Daarbij komt dat, zoo als het voorstel nu ligt, aan de wet op de grondbelasting in Limburg de prioriteit zou gegeven worden boven de behandeling van het voorstel tot enquêteook dat acht ik niet wenschelijk. Ben ik nu daarom van een te genovergesteld gevoelen; zou ik mij kunnen verklaren voor het voorstel van den heer de Lom de Berg, om. de behandeling uittestelleu ad kalendas graecas? In geenen deele. Ik heb met veel leedwezen zien terugnemen het oorspronkelijke voorstel van den geachten spreker uit Hoorn, den heer W. van Goltstein. Dat voorste] was, dunkt mij, redelijk en billijk, en had geen der bezwarendie het voorstel van

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1865 | | pagina 1