fiOESSCHE «•IIIANÏ.
VRIJDAG 24 NOVEMBER.
1865. ,V. »l.
52"" Jaargang.
yir»*»yfh CflVUfi i
«4»*
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,95, fr. p. p. ƒ1,90.
Oewone advertentiën worden a 15 et, de regel geplaatst.
H\j Ceboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels
f;)' ffI WI'WT
A! a ƒ1,80, behalve het zegelrcgt.
g®Si
De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave*
Sels.end.ma3s.ing:.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
ontvangen hebbende het Provinciaal blad no. 3 01,
circulaire van den heer commissaris des konings in
Zeeland, van den 14den dezer, A, no. 11301, 3de
afdeeling; houdende aanbeveling van voorzorgentbij
gestald rundvee in acht te nemen, zoo als die door
Zijne Exc. den Minister van Binnenlandsche zaken
naar het oordeel van deskundigen als nuttig zijn
voorgeschreven, brengen die voorzorgsmaatregelen bij
deze ter kennis van de veehouders in deze gemeente.
Dezelve bestaan in de volgende
1". De stallen moeten zoo luchtig en frisch mo
gelijk gehouden worden. Luchtverversching en zin
delijkheid zijn niet enkel krachtige middelen, om de
verbreiding der ziekte tegen te gaanwaar zij zich
reeds heeft ontwikkeldmaar verminderen ook de
vatbaarheid der dieren voor besmetting en maken het
karakter der ziekte en haren loop minder kwaadaardig.
Waar de inrigting der stallen niet mogt beant
woorden aan die eisehen, is 't in het belang der vee
houders zoo veel mogelijk de noodige verbeteringen
aan te brengen, of', waar het kan nieuwe stallen in
te rigten, zoo als hier en daar reeds gedaan is of wordt.
2\ Daar, bij het schorsen van den publieken koop
en verkoop van rundveeveehandelaars en slagters
hunne inkoopen in de stallen zeiven zullen doen is
het noodzakelijk dat de veehouders met de grootste
oplettendheid en voorzigtigheid toezien wie zij op
hunne stallen toelaten, op dat niet door deze personen
besmetting worde aangebragt.
3°. Het vee behoort met de grootste zorgvuldig
heid behandeld te worden. De vatbaarheid der dieren
voor ziekte isvolgens deskundigen veel geringer
wanneer hunne voeding en verpleging niet te wen-
schen laat.
4°. Het vee behoort dagelijks naauwkeurig nage
zien te worden. Zoo veel mogelijk geschiede dit door
veeartsen, maar overigens door den veehouder zeiven
of door iemand der zijnen, die niet met ziek vee in
aanraking komt. Na de opstalling van het vee is
zulk een geregeld en dagelijkseh toezigt beter en ge
makkelijker uitvoerbaar, dan tot dusverre in de weiden.
Het groote voordeel van dat geregeld en dagelijksch
nazien van elk stuk vee is hierin gelegen, dat daardoor
den veehouder de eerste verschijnselen van het uit
breken der ziekte niet ontgaanen hijwaar zich
een spoor van ziekte voordoet, onmiddelijk de noodige
maatregelen van voorzorg kan nemen.
5°. Die maatregelen zullen in de eerste plaats
moeten bestaan in het oogenblikkelijk afzonderen van
het verdachte vee en het dadelijk ontbieden van een
veearts, ten einde het dier te onderzoeken.
Met dezen zullen dan verder de noodige maatre
gelen zijn te beramen.
6o. Het zal noodig zijn dat de veehouders zorgen
voor gelegenheid om ziek of verdacht vee terstond
af te zonderen van den gezonden koppel.
In plaatsen waar ten dien einde stallen zijn of
zullen worden gebouwd, bestaat voor de afzonderlijke
veehouders wel minder noodzakelijkheid om ieder voor
zich daarvoor te zorgen, maar is dit toch in geenen
deele onnut.
7 o. Zoodra op eenen stal zich een ziektegeval vertoont,
onderwerpe men dien stal en de daarin zich bevin
dende dieren aan eene besmettingwerende behandeling.
Vermits evenwel daarbij met omzigtigheid behoort te
worden gehandeld, opdat inzonderheid door de be-
rooking van de stallen den gezonden dieren geene
schade worde aangedaan, zal het raadzaam zijn dat
de veehouder daaromtrent den raad van eenen veearts
inwinne en kennis neme van hetgeen ten dien op-
zigte van bevoegde zijde ter algemeene kennis gebragt
is of zal worden.
Burgemeester en wethouders vertrouwendat het
genoegzaam zal wezen, de aandacht der belangheb
benden op deze voorschriften te vestigen, om dezelve
algemeen in toepassing te zien brengen.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 18 Novem
ber 1865.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris
H. C. PILAAR.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
brengen bij deze ter kennis van een ieder die het
aangaat
Dat de gemeente-raad in zijne openbare vergade
ring van den 21 dezer, overeenkomstig het bepaalde
bij art. 265 der gemeentewet, heeft vastgesteld de
suppletoire kohieren van den HOOFDELIJKEN OM
SLAG en de BELASTING OP DE HONDEN voor
deze gemeente over den jare 1865, welke ter secretarie
dezer gemeente ter lezing gelegen hebben van den
23 October 11. tot den 7 November daaraanvolgende.
Dat genoemde kohieren andermaal ter lezing ne-
dergelegd zijn ter secretarie dezer gemeente, van Vrijdag
den 24 dezer tot en met Zaturdag den 2 December
eerstkomendevan des voormiddags Negen tot des
namiddags Twee ure.
En dat ieder aangeslagene binnen dien tijd tegen
zijnen aanslag bij heeren gedeputeerde staten in be
roep kan komen.
En opdat zulks algemeen bekend zij zal deze worden
afgekondigd, aangeplakt en geplaatst in de Goessche
Courant.
Gedaan ten raadhuize van Goes den 22 Novem
ber 1865.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
De aanbieding van zijn ontslag, door den heer
Betz, is niet alleen om de zaak zelve, maar om
de aanleiding daartoe, eene gebeurtenis, die in
hooge mate de aandacht bezig houdt en eene
algemeene belangstelling waardig is. Die aan
leiding geeft eene treurige proeve van de diepte,
waartoe men zinken kan, als vuig eigenbelang
en verachtelijke partijzucht de drijfveeren zijn
van des menschen handelingen. Indien ook al
het particulier en vertrouwelijk schrijven van
den heer Betz onvoorzigtig kan worden genoemd;
indien uit den nu openbaar gemaakten brief al
kon worden afgeleid, wat men den minister voor
de voeten geworpen beeft; dan nog moet de ver
achting van alle weidenkenden rusten op hen,
die van dat schrijven zulk een gebruik hebben
gemaakt. Er is in de laatste dagen veel ge
sproken van geruchten in achterbuurten opge
zameld, maar wij kunnen ons niet voorstellen,
dat ergens eene Nederlandscke achterbuurt zij,
waar men zulke laaghartige wezens vindt, die
op dergelijke wijze misbruik zouden maken van
een vertrouwelijk schrijven. Onze taal beeft
geen woord, dat sterk genoeg de verachtelijk
heid van zulk eene handelwijze uitdrukt. En
zij is nog verachtelijker, als men er bij in aan
merking neemt, welke de loop der geschiedenis
is geweest. Er is niet ver van den ministerieelen
zetel een zeker bent, dat alles laat uitvorschen
en nasporen, dat met geld en door allerlei lage
missiën, achter elk geheim zoekt te komen en
eenmaal in het bezit daarvandie geheimen
gebruikt om eigen bedoelingen te hereiken. Men
laat dan eerst geruchten uitgaan, zoekt de per
sonen, die daarbij betrokken zijn, opteruijen en
laat dan quasi door anderen doen, wat men zelf
niet durft te doen. Nooit zeker is een minister
door lager intrigue afgetreden en hoe men ook
over den heer Betz en zijn ministerieelen loop
baan moge denken, hij is verre verheven hoven
den smaad van het gewetenlooze geboefte, dat
door een laag misbruik van vertrouwen, zijne
zelfzuchtige oogmerken zocht te bereiken.
Nadat aan de kamer was medegedeeld dat
de heer Betz zijn ontslag van den koning had
gevraagd, heeft de heer van Zuylende man die
even als zijn vriend, (de man van het dagblad,)
even gemakkelijk van staatkundige opinie als
van kleederen verwisselt, de zaak tot het uiterste
willen drijven, door aan dén minister Thorbecke
te vragen: of hij nu nog vol hield, dat de ver
kiezingen nergens zoo vrij waren als in Neder
land. Hij heeft daarmede geconstateerd, dat hij
gemeene zaak maakt met de schenders van het
brievengeheirn en dat ook hem elk middel goed
is, als hij maar zijn doel bereikt. De minister
heeft met kalme waardigheidals altijdde
onbeschofte indringende vraag beantwoord.
Maar het goede deel der natie, indien het die
vraag had moeten beantwoorden, zou den heer
van Zuylen niet minder gezegd hebbendat
zijne vraag of eene groote onkunde of eene
verregaande verblinding deed kennen. Daar is
nog niet één bewijs geleverd, dat een minister,
als zoodanig, eenigen invloed op de verkiezingen
zou uitgeoefend hebben. De natie is door alle
de insinuatien der laatste dagen, meer dan ooit,
overtuigd geworden, dat voor hare vrijheid, ook
op het punt der verkiezinggeen gevaarlijker
vijanden zijn, dan zij, die den schijn aannemen
van alles te doen tot heil des volksmaar die
het even gaarne ongelukkig zouden zien, als zij
maar aan het bestuur konden komen om hunne
eerzucht te voldoen. De geschiedenis dezer
laatst lagen bewijst het overtuigend. Men heeft
zoo lang gewurmd en gewroettot mende
wijze waarop acht men onverschillig, eene wij
ziging in het personeel der regering noodzake
lijk heeft gemaakt. Daardoor ontstaat al aan
stonds stremming in de ontwikkeling van het
finantie-wezen. Een nieuw minister moet tijd
hebben, om zich op de hoogte te stellen en zijn
plan te regelen, en wij staan dus weder voor een
poos stiltengevolge van de machinatien der