bod geen invloed mag hebben om het bezoeken der
gemeente op die dagen van de buiten mensehen te weven.
De heer van de Putte merkt den laatsten spreker
op dat hier verboden wordt vee in te voeren maar
geen menschen.
De heer Verkagen zegt dat de laatste spreker hem
onjuist begrepen heeft, maar hij had willen betoogen
het er van afhangt op welke wijze zoodanig verbod
wordt ingekleed.
Het voorstel van burgem. en weth. iu hoofdelijke
stemming gebragt zijnde, wordt met algemeene stem
men aangenomen.
De Voorzitter deelt mede dat in de raadsvergade
ring van den 14 September 11., aan burg. en weth.
inlichtingen zijn gevraagd nopens de brug te Wilhel-
minadorp en het al of niet wettige der aldaar gehe
ven wordende bruggelden, en brengt namens burg.
en weth. een breedvoerig rapport uit, luidende als volgt:
Dat den 29sten van Bloemaand (Mei) 1810 tus-
sehen directeuren over de bedijking van den Lode-
wijks (nu Wilhelmina) polder ter eenre en gecom
mitteerden uit den raad der stad Goes ter andere
zijde, eene conventie aangegaan en geteekend is ten
aanzien der executie van de te doene bouwing van
het Sas of de Schutsluis aan de haven der stad Goes.
Het derde artikel dier conventie luidt als volgt:
„dat ter verdere te gemoetkoming der voornoemde
„geïntresseerdens in den Lodewijkspolder, wegens de
„door hun als voorschreven te impenderen meerdere
„kosten, en ter bevordering van het gemak der pas
lage van rijtuigen en voetgangers van de eene zijde
„des polders naar de andere, aan dezelve geintresseer-
„dens door de stad Goes, ingevolge derzelver verlangen,
„zal worden geconsenteerd, zoo als geconsenteerd wordt
„bij dezen, om over de nieuw gegraven haven van die
„stad, omtrent in het midden van den polder, ter
„plaatse onderling nader te bepalen ten hunnen koste
„te mogen leggen eene brug zullende deze brug be
hoorlijk moeten kunnen geopend wordenzoodanig
„dat die opening in allen gevalle niet minder is als
„de wijdte van de schutsluis, terwijl daarbij steeds
„zal moeten zijn een oppasser, ten einde de scheep
vaart niet vertraagd worde, en eindelijk de bruggel-
„den niet hooger zullen mogen gesteld wordenals
„deswegens bij de groote ophaalbrug in de stad Goes
„betaald wordt."
Uit een privaat regterlijk oogpunt beheerscht dit
artikel geheel en al de onderwerpelijke aangelegenheid,
want aan de daarin voorkomende bepalingen is tot
den huidigen dag door geene nadere overeenkomsten
gederogeerd.
Gezegd artikel toont aandat gezegde brug is
daargesteld uitsluitend ten verzoeketer willeten
gerieve van de geïntresseerdens in den Lodevvijks-
nu Wilhelmina-polder.
Dat die brug dan ook is gelegd ten koste van die
geïntresseerdens en deze door hun moet worden on
derhouden.
Dat gezegde geïntresseerdens moesten zorgen voor
een' oppasser bij die brugten einde de scheepvaart
niet vertraagd of belemmerd werd en eindelijk
Dat men bij de heffing vau bruggelden steeds zou
te volgen hebben de heffing der bruggelden bij de
ophaalbrug te Goes.
Van deze laatste bepaling is het noodwendig gevolg,
dat, toen den 11 April 1853 door den raad van
Goes besloten werd omte beginnen met den jare
1854, voortaan geene bruggelden van voorzeide op
haalbrug meer te heffen, de geïntresseerdens in den
"Wilhelmina-polder evenzeer de heffing van bruggelden
aan hunne brug hadden belmoren te staken.
Doch ook uit een staatsregterlijk oogpunt schijnt
de bestendiging dier heffing ten eenenmale onwettig
te zjjn.
De bedoelde brug' isblijkens het aangehaald art.
3 der conventie, gelegd ter bevordering van het gemak
der passage tusschen de twee deelen van den polder,
dus uitsluitend in het belang der communicatie te
lande. De scheepvaart is daarbij niet alleen in het
minst niet gebaatmaar wordt door die brug veeleer
vertraagd en belemmerden nu is het toch wel in
strijd met de eerste beginselen van billijkheid en regt,
ook in cas van belasting, te noemen, dat schippers,
welke met die communicatie te lande niets te maken
hebbengeen voordeelmaar integendeel nadeel heb
ben van die brugten aanzien der bruggelden de
eenige belastingschuldigen zouden zijn.
En dit stringeert te meer iu het onderwerpelijk
geval, waarin geen sprake is van eene brug, liggende
over eenen waterweg naar of uit de gemeente, die
bruggelden heftmaar over eenen waterweg, loopende
naar en uit eene andere gemeentezoodat hier brug
gelden betaald worden door schippersdie met de
heffende gemeente niets te maken hebben, daarmede
in geenerlei betrekking staan.
Bij art. 237 der gemeente-wet worden uitdrukke
lijk plaatselijke belastingen verbodendie den door
voer en den uitvoer naar en invoer uit andere ge
meenten belemmerenen tot die cathegorie zullen
voorzeker wel behooren de bruggelden te Wilhelmina
dorp geheven wordende.
Poch eens aangenomen, dat het denkbaar ware,
dat daar ter plaatse bruggelden regtmatig konden
geheven wordendan nog is en blijft de tegenwoor
dige heffing in strijd met de wet.
Volgens art. 238 der gemeente-wetworden de
bruggelden voor plaatselijke belasting gehouden.
Iedere plaatselijke belasting behoeft de goedkeuring,
de bekrachtigingde beslissing des konings, art. 234,
235 en 236 g.-w.
Bij art. 291 is ten aanzien der bestaande verorde
ningen die straf bedreigen en der bestaande plaatse
lijke belastingen bepaald, dat zij binnen 5 jaren na
dagteekening der gemeente-wet, met hare voorschrif
ten moeten worden in overeenstemming gebragt, her
zien en aan des konings goedkeuring onderworpen
terwijl op de niet-naleving van dit wettelijk voor
schrift de poenaliteit is gesteld dat na afloop van
die 5 jarendie verordeningen en belastingen zijn
vervallen.
Het reglement tot heffing der bruggelden te Wil-
helminadorptevens verordening, tegen wier overtre
ding straf is bedreigdis vastgesteld den 16 Aug.
1819 het is nimmer door eenige autoriteit goedge
keurd en na de invoeting der gemeente-wet nimmer
herzien nimmer aan de goedkeuring des konings on
derworpen; het'is dus, zoo het al immer wettig be
staan heeftreeds sedert lang vervallen.
De heffing van bruggelden aan de brug. te Wilhel-
minadorp is derhalve in openbaren strijd met dc wet.
Op deze gronden zijn burg. en weth. van oordeel
dat met de voorschrevene heffing der bruggelden niet
mag worden voortgegaan en deze raad behoort te be
sluiten Zulks schriftelijk ter kennisse te brengen van
het gemeente-bestuur van Kattendijke c. a., als door
het vaststellen van het reglement en van de veror
dening van den 16 Aug. 1819, feitelijk getreden zijnde
in het beheer der bedoelde brug te Wilhelminadorp,
en tevens gezegd gemeente-bestuur uittenoodigen, om
onverwijld de heffing der bruggelden te staken en
van zijn daartoe te nemen besluit kennis te geven
aan het gemeente-bestuur te Goes.
Dit voorstel iu behandeling gebragt zijnde, vraagt
de heer Verhagen het woord om aan burg. en weth.
zijnen dank te betuigen voor het volledig verslag
en verheugt zich, dat die belemmering voortaan uit
een privaat-regterlijk en staats-regterlijk oogpunt zal
ophouden.
De heer van den Bosch, verlangt bij- het in stemming
brengen van dat voorstel buiten stemming te blijven,
dewijl hij mede-geïnteresseerde in den polder is
maar bejammert het, dat in der tijd de verordening
tot heffing van bruggelden te Wilhelminadorp niet
gewettigd is.
Hij vindt het niet onbillijk dat een brugwachter
op zoodanige wijze eenige vergoeding krijgt.
De Voorzitter antwoordt daarop, dat het denkbeeld
om den brugwachter niet te betalen bij burg. en weth.
niet gerezen ismaar stelt zich de vraag door wien
wordt de belooning van den brugwachter opgebragt?
Het antwoord daarop isdoor schippers doorvarende
op Goes.
Burgemeester en wethouders hebben zich echter van
de mededeeliug hunner persoonlijke zienswijze ont
houden, en alleen voldaan aan hetgeen verlangd werd.
Spreker moet den heer van den Bosch nog opmerken,
dat in het jaar 1860 door het gemeente-bestuur van
Kattendijke c. a. bij heeren gedeputeerde staten po
gingen zijn aangewend om de bediening der brug te
reguleren; en gedeputeerde staten alleen bruggelden
toestaan waar het strekt tot bevordering van scheep
vaart en niet tot bevordering der communicate te lande.
Niemand verder het woord over het voorstel van
burg. en weth. verlangende, wordt hetzelve in hoof
delijke stemming gebragt en aangenomen met 8 stemmen.
De heer van den Bosch, bleef buiten stemming.
Wordt overgegaan tot de benoeming der commissie
voor de scholen van armen en minvermogenden
waarvoor de benoodigde aanbevelingen zijn ingekomen
en noodigt de voorzitter de heeren Broes van Dort
en van den Bosch uit, om wel als stemopnemers te
willen fungeren.
Voor er tot de stemming wordt overgegaan deelt
de voorzitter aan de nieuw benoemde raadsleden mede,
dat die commissie bestaat uit een wethouder tevens
voorzitter dier commissie, een lid van den raad, een
lid der ceconomisse spijsuitdeeling, een lid van het bur
gerlijk armbestuur, een lid van de diaconie der her
vormde gemeente en een lid van het roomsch katholiek
parochiaal armbestuur en stelt voor tot de benoeming
van een' wethouder tevens voorzitter der commissie
voor de scholen van armen en minvermogenden over
te gaan.
Uit de ingekomen stembriefjes blijktdat waren
uitgebragtop den heer J. A. A. Fransen van de
Putte 7 en G. II. Kakebeeke 2 stemmen, zoodat de
heer van de Putte benoemd isdie verklaarde die
betrekking op zich te nemen.
Als lid van den raad worden uitgebragt op het
aftredend lid de heer mr. Saaijmaus Vader 8 en dr.
K. Broes van Dort 1 stem.
Uit de commissie der spijsuitdeeling het aftredend
lid J. Kooman Az. met 8 stemmen, zijnde 1 briefje
in blanco.
Uit het burgerlijk armbestuur het afstredend lid
N. Vervenne Pz. met 8 stemmen zijnde 1 stem uit
gebragt op dr. P. van Dalen.
Uit het collegie van diakenen der hervormde ge
meente het aftredend lid G. van der Hoek met 6
stemmen, zijnde 2 stemmen uitgebragt op dhr. J. M.
Pilaar en 1 briefje iu blanco.
En uit het roomsch katholiek parohiaal armbestnur
het aftredend lid P. H. Timans met algemeene stemmen.
Zoodat die commissie in 1866 zal bestaan uit de
heeren J. A. A. Fransen van de Putte voorzitter, mr.
P. H. Saaijmans Vader, J. Kooman Az., N. Vervenne,
G. van der Hoek en P. H. Timans.
Ten gevolge van het verleend eervol ontslag aan
P. Hartogals keurmeester van het slagtvee, vleesch
en spek in deze gemeente zijn ingekomenverzoek
schriften van J. Besuijen en Jacob Peels -om in diens
plaats tot keurmeester te worden benoemd.
De Voorzitter zegt: dat in de vergadering van den
20 October 1864 burg. en weth. hebben voorgesteld
een keurmeester te benoemen op eene jaarwedde van
100,en een adsistent keurmeester op eene jaar
wedde van 50,maar vinden het beter en regt-
vaardiger twee keurmeesters te benoemen op gelijke
jaarwedde en stellen voor dat voortaan de keuring
zal geschieden door 2 keurmeesters ieder op eene jaar
wedde van 7 5,en voor, het geval de raad zich
met dat voorstel kan vereenigen bevelen zij als zoodanig
aan den thans fungerenden adsistent keurmeester J. L.
Kelmer en den sollicitant Jacob Peels.
De Voorzitter brengt het voorstel van burg. en
weth. in behandeling en niemand daarover het woord
verlangende wordt hetzelve zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Als nu stelt spreker voor om uit hoofde van urgentie,
dadelijk tot de benoeming over te gam.
De heer van Dort wenscht te weten of de zich hier
vestigende provinciale veearts niet tevens de functie
van 1ste keurmeester kon waarnemen.
De Voorzitter houdt dit voor onmogelijk, daar
provinciale veeartsen overal geroepen worden.
Dhr. van Dort zegt den nieuwen vee-arts alleen te
willen belasten met het toezigt op de keuring, want
hij gelooft niet dat de tegenwoordige keurder bij be
smettelijke ziekte al of niet beoordeeleu kan of het
vleesch voor consumtie vatbaar is.
De Voorzitter gelooft dat dit doel bereikt zal wor
den zoodra de veearts zich hier gevestigd heeft en
verneemt dat Peels een zeer knap mensch is, die 15
jaren het beroep van slagter heeft uitgeoefend.
Dhr. van Do t moet toegeven dat een slagter meer
waarborgen oplevert dan een rijks-ambtenaarmaar
gelooft toch dat bij eene veeziekte eerstgenoemde in
kennis te kort zoude komen.
Dhr. Verhagen beaamt hetgeen dhr. van Dort ge
zegd heeft, en erkent dat het hoogst moeijelijk is een
wetenschappelijk man alhier aantestellen op eene jaar
wedde van ƒ75,maar geeft iu overweging in de
instructie van de keurmeesters eene bepaling op te
nemen dat bij twijfelachtige omstandigheden zij als
dan verpligt zullen zijn de hulp der plaatselijke ge
neeskundige commissie of van een rijks-veearts iu te
roepen.
Dhr. van de Putte stelt voor de instructie van de
keurmeesters niet te wijzigen voor de maand December
als zich hier eene nieuwe gezondheids-commissie en
een vee-arts zullen gevestigd hebber.
Dhr. van Dort deelt die zienswijze, maar gelooft
dat de leden eener plaatselijke geneeskundige commis
sie of gezondheids-commissie niet over een ziek beest
kunnen oordeelen, maar dit tot de bevoegdheid van
een rijks- of provincialen vee-arts behoortspreker
wenschte dat de benoeming der veekeurders slechts
tijdelijk was, totdat de vee-arts hier is, die dan kan
oordeelen over de geschiktheid en bekwaamheid van
de te benoemen keurders.
De leden zich met dat denkbeeld vereenigende
worden achtereenvolgens benoemd tot le keurmeester
J. L. Kelmer met 8 stemmen en J. Peels 1 stem en
tot 2e keurmeester J. Peels met algemeene stemmen.
De Voorzitter deelt mede dat de commissie tot
herziening van bet reglement van orde zich van hare
taak heeft gekweten, en stelt voor de voorstellen tot
wijziging bij de leden van den raad rond te zenden om
in de volgende vergadering te behaudelen waartoe
wordt besloten.
Op de vraag van den Voorzitter of een der leden
nog iets in het midden heeft te brengen vraagt de
heer van den Bosch of de leeraren aan de hoogere
burgerschool alhier benoemd zijn ad vitam of tot
wederopzeggens toedaar de rijks-subsidie voor die
school tot wederopzeggens toe is verleend
De Voorzitter antwoordt daarop dat die heeren
volgeus de wet benoemd zijn en die aanstelling niet
langer duurt dan de inrigting bestaatworden de
leeraren elders benoemd dan hebben die de bevoegd
heid zich te verplaatsen.
Daarna is de vergadering gesloten.
GOES. - F. KLEEUWENS ZOON.
Uitgevers der Goessche Courant