'tlergelegdverschijnt zijn hofmeester in het
kostuum der 15de eeuw en vraagtmet eene
diepe buigingHeeft uwe hoogheid nog iets
te bevelen Daar de doode niet antwoordt
roept de hofmeester den koetsier toeGij
kunt naar huis rijden, want zijne hoogheid heeft
geene hevelen gegeven."
Te Brussel zijn de sapeurs-pompiers, het
corps dat met de brandwacht in de verschil
lende openbare gebouwen enz. belast is, in op
stand gekomen, naar aanleiding eener verhoo
ging van den prijs van hun rantsoen tengevolge
der veeziekte. De onderofficieren kwamen in ver
zet, en grepen reeds naar de wapenen, toen de
tusschenkomst der gendarmerie den ongelijken
strijd voorkwam. De prijs verhooging van het
rantsoen moet slechts een voorwendsel zijn; de
•eigenlijke reden is de overgroote drukke dienst
die van de 48 manschappen wordt gevorderd
terwijl hu'niie soldij slechts gering is. Die dienst
is thans nog drukker gewordendaar twaalf
sapeurs op de vraag van den burgemeester wie
het corps wilden verlaten, uit het gelid traden
en terstond ontslagen zijn. Eerst had de bur
gemeester verlangd dat zij, die grieven hadden,
vóór zouden treden. Daarop was het geheele
corps met sergeants en korporaals vier stappen
vooruitgerukt. De grief is dus algemeen en
naar men zegtniet ongegrond.
C3-o.ito.o3i'i®«a.e ïuorigton.
Eene dame, die een kasteel nabij Aken bewoont
heeft zich op geheel bijzondere wijze omringd van
voorzorgen tenen eene mogelijke nadering van de
cholera. Hare uitgestrekte landgoederen zijn allen te
zamen door een muur omgeven. De ingangen worden
door gewapende boeren bewaakt, die bij het naderen van
een vreemdeling met geladen geweer dreigen. Brieven
worden met lange tangen aangenomen en in een azijnbad
gedompeld. In de nabijheid van een der poorten is een
paviljoen, waar muist,bestaanden en vrienden quaran
taine moeten houden en eerst nadat zij gedurende
■eeniae weken herhaalde malen eiken dag berookt zijn,
worden zij op het kasteel toegelaten. In een Iersch
tijdschrift worden de titels opgegeven van eenige ge
schriften die door Engelsche godgeleerden zijn uitge
geven. Zoo is een preek van Baxter getiteld; Nestels en
Vetergaten voor de broeken der geloovigen. Een ander
godsdienstig geschrift draagt ten opschrift; Geestelijke
snuifdoos om de vrome zielen te doen niezen een
ander heetGeestelijke klisteerspuit voor zielen die
godvruchtig verstopt zijn; (deze titel is oud en bekend).
Ook heeft men nog: Een zucht van smart, ontsnapt
aan een aarden vat, bij de mensclien bekend onder
deti naam van Samuel Mth. Eene Berlijnsche
dame heeft een nieuw middel gevonden om zich van
haar kind te ontdoen. Op het oogenblik dat de spoor
trein vertrekken zou, kwam zij met hare kleine aan-
gelooper., en legde die op den schoot eener dame,
die reeds gezeten was, zeggende, dat zij verzocht het
kind een oogenblik te bewaren, tot dat zij plaats zou
genomen hebben. Maar de trein vertrok alvorens zij
kon terugkeeren en zij scheen daarop ook geen plan
te hebben, want zij heeft noch plaats gevraagd noch
naar haar kind eenig onderzoek ingesteld, terwijl de
dame aan wie zij het toevertrouwde verpligt was het
met zich te nemen naar Maagdenburg. In de Bis-
marcksche school leert men dus het geven zoowel
als het nemen. Te Brugge is eene ziekte uitge
broken onder de hoenders. Het is zeer waarschijnlijk
dat de minister van binnenlandsche zaken in Belgie,
die ook al op reis is geweest, door zijne afwezigheid
deze ziekte heeft veroorzaakt. In het vorige jaar
hebben in de City te Londen, viermaal meer personen
het leven verloren door rijtuigen en paarden, dan in
het geheele land door spoorweg ongelukken. Wekelijks
worden daar in het gedrang der City vijf menschen
en dikwijls meer, door rijtuigen verpletterd, niet mede
gerekend, die er met gebroken ledematen afkomen.
Eenige dagen geleden naderde te Neuchatel eene pas-
sagierstrein het station. In plaats van te stoppen en
stil te houden stoomde de trein met volle vaart door.
Het bleek naderhand dat de machinist en de stoker
beide beschonken waren geweest. Ongelukkeu gebeurden
er gelukkig niet. Maandag is in het gedran:-:, bij
gelegenheid van de opening der staten vergadering
te 's Ilage, een zuigeling, drie maanden oud, dood ge
drukt. De ouders hoorden te Leiden te huis en hadden
waarschijnlijk het kind mede moeten nemen om de
plegtigheid te 's Hage te kunnen bijwonen. Vijf-
en-twintig jaren geleden viel eene engelsche Miss bij
eene godsdienstige "meeting 'in het open veld in eene
verrukking van zinnen terwijl zij bad. Zij bleef daarin
gedurende elf dagen en kon sedert niet spreken. Een
harer vrienden herinnerde zich dezer dagen dat een
soldaat het spraakvermogen terug gekregen had door
eene groote hoeveelheid sterken drank te drinken. Hij
raadt haar dit ook te doen. Zij dronk dan ook tot
dat zij geheel beschonken was eu sedert heeft zij liet
gebruik van hare tong weder als te voren.
UITTREKSEL VAN HET VEESLAG
VAN DEN TOESTAND DER PROVIN
CIE zeeland OVER 1864.
{Vervolg).
no o ins tv k v.
Nationale Militie en Schutterijen,
a. Nationale Militie.
In het jaar 1868 werden 1492 jongelingen inge
schreven om aan de loting in het daarop volgende
jaar deel te nemen.
Van deze is er een geschrapt' geworden waarvan
het gebleken was dat zijne inschrijving in twee ge
meenten had plaats gehadzoodat het zuiver getal
bedraagt 1491, zijnde 36 minder dan in 1862.
Van dit getal bleven er, na aftrek van dat der
vóór hunne inschrijving vrijwillig dienenden, over
1420, naar welk getal het aandeel der provincie in
de ligting moest worden berekend, welk aandeel bij
het koninklijk besluit van den 19 Eebruarij 1864
(Staatsblad no. 12), op 423 is bepaald.
Dit cijfer stond tot dat der lotelingen, als 1: 3i5/;oo
der ingeschrevenen.
Bij de bepaling van dat aandeel hebben wij van
de bevoegdheid ons bij art. 3 der wet toegekend
gebruik moeten maken om 17 gemeenten, waar het getal
ingeschrevenen te gering was, om op zich zeiven te
blijven staanmet andere gemeenten te zamen te
voegen, om alzoo elke gemeente in billijke evenredig
heid haar aandeel te doen dragen.
Er zijn bij onstegen de uitspraken van den
militieraad 19 bezwaarschriften ingediend, als-,
16 van de belanghebbenden zeiven, tegen hunne
aanwijzing voor de diensten
3 van andereu, die zich met aan een gelijk getal
lotelingen toegekende vrijstellingen bezwaard vonden.
Nalatigen aan de aangifte ter inschrijving zijn ér
zes geweestwaarvan ttcee tot de dienst zijn aange
wezen en vier vrijgestèld en wel twee wegens broe-
derdienst e,u tuiee uithoofde van gemis der gevorderde
lengte.
Ten aanzien van nog èen aan 'de inschrijving voor
de ligting van 1864 als nalatig beschouwden jonge
ling, is door ons beslist dat hij niet kan worden aan
gemerkt als ingezeten in den zin van art. 16 der
bovenaangehaalde wet.
Tegen deze beslissing is de commissaris des kouings
in beroep gekomen, waarvan de uitslag alsnog wordt
te gemoet gezien; wij vleijen ons in ons volgend ver
slag hiervan eene meer volledige mededeeling te zullen
kunnen doem
Achtergeblevenen van de opkomst ter inlijving tot
eene vroegere ligting behoorende, waren er twee, die,
als voor de dienst geschikt bevonden zijnde, voor
vijf jaren zijn ingelijfd, doch omtrent wie door ons
is beslist dat omstandigheden, van hunnen wil on
afhankelijk, hen hebben belet aan de oproeping te
voldoen.
Voorloopig van de militie uitgestotenendie tot
eene vroegere ligting behoorden, waren er drie, waarvan
twee in de termen vielen van art. 167 en één van
art. 57 der meergemelde wet. Eén is er vrijgesteld
wegens broederdienst, de twee overigen zijn tot dé
dienst aangewezen en voor vijf jaren ingelijfdmet
bepaling voor zoo veel een derzelven betreft, dat hij
de twëe eerste jaren onder de wapenen moet worden
gehouden, omdat niet was gebleken dat omstandig
heden van zijn wil onafhankelijk hem hadden belet
voor den burgemeester dér gemeente, voor welke bij
had geloot, te verschijnen.
In dat jaar heeft er ook eene gedeeltelijke oproe
ping van verlofgangers plaats gehad, voor de wapen
oefeningen in het kamp te Milligen.
De manschappen der ligting van 1859 hebben in
1864bij het eindigen van hunnen diensttijdhun
paspoort ontvangen.
Het in 1864 gehouden onderzoek der verlofgangers,
is geregeld afgeloopen.
b. Schutterijen.
Het beheerzoo wel hét administrative als het
geldelijke, gaat bij de verschillende schutterijen, voor
zoo veel ons bekend is, geregeld. Daarin is, sedert
ons laatste verslag, geene verandering gekomen.
Bij de kaders van enkele bataillons bestaan vaca
turen. Gebrek aan geschikt geacht personeel ter ver
vulling is daarvan de oorzaak.
De wapenen en het ledergoed, bij de dieiistdoendè
schutterijen in gebruik of bewaring, worden goed on
derhouden. De verantwoording heeft overeenkomstig
de voorschriften plaats gehad.
Men gaat steeds voort met het nieuwe model van
wapenrok aan te schaffen en in gebruik, te stellen.
De verstrekkingvoor rekening van het Rijk van
equipementstukken volgens liet nieuwe model, waaroji
door de regering uitzigt is gegeven, wordt alsnog tê
gemoet gezien.
De kosten van instandhouding der schutterijen vor
derde over 1864, volgens de door de schuttersraden
opgemaakte en door ons goedgekeurde begrootingen,
eene uitgaaf
voor de dienstdoende schutterijen: van 5617,43,
nagenoeg 300 minder dan over 1863.
voor de rustende schutterijen: van 976 tegen
967 in 1863.
Tot dekking van die uitgaven is als toelage uit
de kassen der betrokkene gemeenten toegestaan: voor
de dienstdoende schutterijen 5491,83' en voor de
rustende schutterijen het geheele bedrag van f 976.
Het overschietende bij de dienstdoende schutterijen
is gedekt door de batige sloten van vroegere diensten,
vermeerderd met contributiën volgens de artt. 22
32 en 62, en boeten krachtens de artt. 5558, 61,
68 en 70 der wet op de schutterijen op te leggen,
alsmede door de opbrengst van verkochte oude
kleedingstukken. {fVordt vervolgd.)
INGEZONDEN STUKKEN.
Aan de. Redactie der Goessche Courant.
Zoo als bekend is werd reeds ten vokigen jare
de Ed.A. heer mr. J. W. de Quertemont schutter-
pligtig en ter inlijving aan den kommandant opge
geven.
Dit geschiedde niet; mr. de Quertemont beroemde
zich bij zijne tafelgenooten en bij andere gelegenheden
op dit feiten van daar een beklag van een ander
lid der schutterij aan den heer commissaris des ko
uings deze stelde de zaak in handen van het dage-
lijksch bestuur tot onderzoek en afdoening en bij
besluit vau den 1 Julij jl.medegedeeld bij extract
uit de notulen aan den schutter die zich beklaagd had,
werd aan den kommandant der schutterij gelast, om
voor zoo ver dit r.og niet geschied mogt zijn, mr. de
Quertemont alsnog onverwijld te wapenen en in te
lijven.
Nu zou meh meenen dat die inlijving werkelijk
dadelijk zoii zijn geschied, daar toch door de offi
cieren der schutterij de eed wordt afgelegd, „dat zij
„zich stiptelijk zullen gedragen naar de wet op de
„schutterijenen art. 1 van het reglement op de
krijgstuchtvoor de schutterij toepasselijk verklaard,
uitdrukkelijk bepaaltdat allen gelijkelijk zullen be
handeld worden, doch de begrippen van den kom -
raandantdie op sommige punten zeer fijn schijnen
te zijn, brengen dit allerwaarschijnlijkst voor dit geval
niet mede.
Immers sedert den dag dat mr. de Quertemont
had bebooren ingelijfd te zijn is ruim een jaar, sedert
de publieke opinie op deze zaak gevestigd werd ruim
2 7-2 maand verloopen; pro forma is iri die 2 A maand
de naam des heeren de Quertemont bij de zes ge-
houdene excercitien afgeroepen; doch dat ZEd.A. nog
aan geene enkele oefening heeft deelgenomen kan de
gansche schutterij getuigen.
Dat dus de zoogenaamde inlijving van den heer
mr. de Quertemont een wasse neus is vermoedt ieder;
dat de kommandant de bepalingen der wet volgens
zijnen eed alzoo toepast, is weinig ridderlijkeven
min als ik het ridderlijkja zelfs fatsoenlijk noem,
in hoeken en gaten praatjes te verspreiden, als zou
de designatie van dezen niet wettig de vrijstelling
van genen gunst zijn.
Ik vermeen dat eene oogenschijnlijk zoo opzettelijke
krenking der wet, eene willekeurige handeling tegen
de wet, zoo als in dit geval schijnt plaats te hebben,
niet beter kan gestraft worden dan door de publieke
opinie te laten oordeelen ik ben niet gewoon der
gelijke zaken in timmermanswerkplaatsen of boekhan
delaarswinkels, noch op de poliëiewacht uittebazuinen,
maar neem liever Uwe ConraDt te baat om, niet ach
teraf, maar op den man af, te zeggen, dat iemand die
handelt zoo als de kapitein-kommandant der schutterij,
ridder van de orde der eikenkroon, in dit geval schijnt
te doen, door dergelijke daden in mijn oog ongeschikt
is, om den goeden geest bij de schutterij optewekken
en levendig te houden.
Ik meen dit te moeten zeggen omdat ik mij op
geene andere wijze tegen de praatjes van den kom
mandant, over de vrijstelling van de heeren Kottmann
Idsinga de Laat de Kanter en anderen en de
designatie van Warrens Mulder enz. kan dekken
en tart den kommandant mij eenig feit openbaar aan
te wijzen dat in strijd zou zijn met de wet of dc
voorschriften omtrent de schutterij.
J. RISSEEUW;