!N". 56.
DINGSDAG 25 JULIJ.
52ste Jaargang.
1 -
PLAATSELIJK BESTUUR \i\ GOES.
GOESSCHE (01 RAM
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
{Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen-
Prijs per kwartaal 1,35, fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone advertcntiën worden a 15 et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels
1,3© behalve het zegelregt.
De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie[uren des namiddags op den dag der uitgave.
ADVERTENTIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
verwittigen bij deze de belanghebbenden
Dat de gewone JAARMARKT binnen deze ge
meente zal worden ingeluid op Zaturdag den 19 Augustus
en beginnen op Dingsdag den 22 daaraanvolgende en
eindigen op Dingsdag den 5 September daarna.
Dat op dezelve geen Kwakzalvers, Hot oskooptrekkers
en dergelijke toegelaten en alle Draaiborden, Dobbel
spelen, Rijfelaars en Bedelaars geweerd zullen worden.
Dat de aanvragen om plaatsen, vóór den hierboven
bedoelden aanvang der jaarmarkt, vrachtvrij en met
opgave der benoodigde breedte in de Nederlandsehe
ellemaat, zullen moeten geschieden aan de markt
meesters, aan welke een ieder, alvorens te kunnen
worden toegelaten, deszelfspatent zal moeten vertoonen.
Voorts, dat er geene nadagen zullen worden toegestaan.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 22 Julij 1865.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
OPR.OEPIKTG.
Ter uitvoering van het door den raad der ge
meente Goes, bij besluit van den 11 April 1853
gearresteerd plan van verevening en vernietiging der
OBLIGATIEN der gevestigde schuld ten laste dezer
gemeente, 'twelk in de Goessche Courant van 2 Junij
1853 is opgenomen; worden door burgemeester en
wethouders van dezelfde gemeentede houders der
voorzeide obligatien uitgenoodigd, om in de maanden
Augustus en September dezes jaars aan den burgemeester
schriftelijk aangifte te doen van de obligatien, met
opgave van dagteekeningnommer en bedrag van
het kapitaal, welke zij genegen zullen zijn in den
loop dezes jaars, tegen kontante betaling van 30 pCt.
van de obligatien wegens achterstallige intrest, loo-
pende ad 1 pCt., welke voluit betaald wordt en die
vóór alle anderen zullen afgelost wordenen van
de overige obligatien (waarvan de intrest met 1/3 be
taald wordt), die uitgegeven ten intresse van 2 pCt,
met 20 ten honderd; die ten intresse van 2 2 met
25 ten honderd;die ten intresse van 3 pCt.. met
30 ten honderd; die ten intresse van 3 'A pCt. met
35 ten honderd; die ten intresse a 4 pCt. met 40
ten honderd, en aanbetaling van den intrest tot het
einde van dat jaar, uit de gemeente-kas te doen aflossen,
en welke alsdan in de aflossing of uitloting ter aflos
sing zullen worden begrepen.
De biljetten van aangifte zijn gratis verkrijgbaar
ter secretarie dezer gemeente.
Zullende deze advertentie worden geplaatst in de
Staats-, Middelburgsche- en Goessche Couranten.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 22 Julij 1865.
Burgemeester en wethouders van Goes
M. P. BLAAUBEEN,
De secretaris,
H. 0. PILAAR.
De Nieuwe Utrechtsche Courant brengtzoo
het schijnt naar aanleiding van een bijzonder
feit, de vraag ter sprake: of de redactie van
een dagblad het regt heeft advertentien te wei
geren Zij voegt daarbij den wensch, dat andere
bladen over deze zaak ook hare opinie zullen
zeggen. Gaarne spreken wij daarom ons gevoe
len uit, en dat te lieveromdat het ons de ge
legenheid geeftom een en ander te noemen,,
dat wij voorlang reeds meenden te behandelen.
Wij voor ons staan vast in de overtuiging, dat
eene redactie volkomen geregtigd is, om de plaat
sing van advertentien te weigerenwanneer zij
oordeelt, dat de inhoud daarvan strijdig is met
de eischen, die het beschaafd publiek haar stel
len magmet den toon die aan een fatsoenlijk
blad voegt. De redactie, die zich eenen bepaal
den weg heeft afgebakend, mag daarvan niet af
wijken, maar ook wanneer zij binnen die grenzen
zich houdt, kan niemand haar het regt betwis
ten om ter zijde te leggen, wat haar in strijd zou
brengen met hare beginselen.
Dat een dagblad zich tot orgaan stelt der pu
blieke opinie, dat zegt niet, dat zij iedereen ge
legenheid geven moet, om zijne individuële opi
nie uittespreken over personen, hun karakter en
hun privaat leven. Br zijn oogenblikken, waarin
een dagblad ook over personen spreken moet,
hun openbaar leven en hunne rigting mag be
spreken, maar in den regel behandelt het zaken,
en spreekt over personen, alleen voor zoover die
met het beleid dier zaken in onafscheidelijk ver
band staan. Waar het zich zorgvuldig onthoudt
van elke beschouwing van het private leven van
personen, mag zij ook niet toelaten, dat anderen
haar orgaan daartoe gebruiken of misbruiken.
Het doet er dan ook niets toe of zulke ad
vertentien onderteekend zijn. Want al is eene
redactie niet aansprakelijk voor den inhoud van
de geteekende stukkendie zij opneemtzij is
wel degelijk verpligt te zorgendat niemand
in haar blad schrijvendehatelijke insinuatien
doeanderen beleedige of bespottegodsdiens
tige rigtingen aanrande, in één woord, dat nie
mand de achting, waarop het dagblad prijs stelt,
in gevaar brenge.
Bovendien, waar zou de grens zijn, als men
niet mogt weigeren en dus repliek en dupliek
evenzeer moest opnemen. Sommigen zouden zich
daarmede misschien voor een oogenblik verma
ken het grootste deel van ons publiek zou het
blad spoedig ter zijde leggen, en eene onpartij
digheid afkeuren, waardoor het dagblad een
schendblad worden zou.
De redactie moet, in zekeren zin, censor zijn.
Zoo min zij willekeurig mag verwerpen wat haar
niet bevalt, zoo zeker moet zij het ingezondene
toetsen aan de regelendie zij bestendig in
acht neemt. Zij staat daarin gelijk met den
voorzitter eener vergaderingdie de meestmo-
gelijke vrijheid van discussie geeftmaar het
stilzwijgen oplegt aan hen, die buiten de orde
gaan of woorden spreken, die met de waardig
heid der vergadering strijden.
Doch de vraag door de Utrechtsche Courant
gedaan, geeft ons, op onze beurt, aanleiding 0111
ook eenen wensch te uiten. Er is naar waarheid
gezegd, dat onze journalistiek lang niet is wat
zij zijn moest. De dagbladen vermelden, naar
onze bescheidene meening, veel te veel zaken die
voor het publiek geen belang hebben en zijn
veel te gedienstig, om hetgeen er met dezen en
genen voorvalt, soms zeer prfematuur, in hunne
kolommen optenemen. Daardoor wordt eene
kostbare ruimte ingenomen, die aan het bespre
ken van gewigtige onderwerpen kon worden
ingeruimd. Welk belang hebben de couranten
lezers er bijhoe laat de koning uitreed; waai
de koningin ter kerk ging; welke ministers een
diné gegeven hebben, enz.? Is het niet onbe
scheiden 0111 het private leven van hooggeplaatste
personen te bespieden en wat zij doen of niet
doen terstond door het geheele land uittebazui-
nen? Waarom ook moet ieder schandaal terstond
wereldkundig worden gemaakt? Waarom de
geruchten, die omtrent dezen of genen gaan, ver
der worden verbreid? Waarom moet de misstap
van het individu, met naam en toenaam worden
gedrukt, waardoor zoo dikwijls familien, die toch
reeds onder het leed gebukt gaan, nog dieper
getroffen worden? Het is nu eenmaal aangeno
men 0111 van ieder gebroken been of bebloede
neus melding te maken, en ieder, die een nat
pak haalde, aan het lezend publiek aan te wijzen,
'tls misschien voor sommigen eene aangename
lektuur, en het kan zijn nut hebben om, ter alge-
meene waarschuwing, van ongelukken, die hier
of daar plaats hadden; te spreken maar wij
zouden wenschen, dat men spaarzamer was met
die mededeelingen nimmer namen noemde en
het onbeduidende of ergerlijke geheel weg liet.
Als iedere courant een nieuwsbode moet zijn
die de stof voor eindelooze laffe en lasterlijke
praatjes levertdan is er weinig uitzigtom
onze journalistiek te verheffen.
Wij zijn er verre af, om dit uit bedilzucht
te zeggen, maar wij spreken slechts een wensch
uit, die met de toekomst onzer dagbladen in
verband staat. Wanneer men zich eenparig ver
bond, om veel achterwege te laten, wat nu ko
lommen vult, dan zou het publiek langzamer
hand de dagbladen ook uit een ander oogpunt
leeren beschouwen, en wanneer dan talentvolle
publicisten hunne gaven voor de dagbladen ten
beste hadden, deze zouden in belangrijkheid win
nen, en al dwingt de zegelwet nog tot een kort
bestek, in het weinige zou veel kunnen gezegd
worden.
Wij zijn de eersten 0111 te erkennen, dat wij
ons niet altijd van den stroom kunnen afhou
den, en dat wij voor ons blad wel een ideaal voor
oogen hebben, maar nog zeer verre van het be
reiken zijn; doch dat' neemt niet wegdat wij