5. 1N°. 8.
DONDERDAG 26 JANUARIJ. 52" Jaargang.
JTiaatsefijli JSestuur oan floes.
35tnnenfunö6c0e lengten.
IE (IIIIIANT.
We uitgave dezer Courant geschiedt ilsan.
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen,
i'rys per kwartaal f 1.35 Cr. p. p. 1,90
fi
dewoiie advertentlën worden a SO et. de
regel geplaatst,
t.ehooite-, huwelijks- en doodberigten van
1-6 regels ƒ1,80, behalve het zegelregt.
De Inzending van advertentlën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der nltgave.
UolvLondmaJt Ing.
De BURGEMEESTER van GOES, brengt bij deze ter kennis
van een ieder die het aangaat
Dat het kohier der GRONDBELASTING op de Gebouwde
en Ongebouwde Eigendommen voor deze gemeenteover den
loopenden jare, bekleed met alle de formaliteiten bij de wet ge
vorderdop lieden ter invordering is gesteld in handen van den
ontvanger dier belastingen, binnen deze gemeente.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 26 Januarij 1865.
De burgemeester voornoemd
M. 1'. BLAAUBEEN.
Het laatste blaadje van den hoer Groen aan de kiezers bevat
den genadeslag voor de zich noemende conservatieve partij. De
schrijver is, naar zijne verklaring, slechts gedwongen er toe over j
gegaan, om de zaken bij haren waren naam te noemen. Wij laten
in het midden of hij dit werkelijk heeft gedaan en meenen
op onze beurt dat er overdrijving i6 in de stelling, dat de
liberalen eigenlijk Thorbeckianea zijn en niets anders, maar
voor zoo velen die onder de zoogenaamde conservatieve vlag
hun intogt in de kamer hebben gedaan, en voor de kiezers die
hen als vermeende vertegenwoordigers der conservatieve partij
naar de kamer gezonden hebben, is het doodelijk te hooren, dat
het aanzijn dier partij minstens problematiek is. Juist daarom
kan het schrijven van den heer G. van ver strekkend nut zijn.
Leert het aan den eenen kant, wat eigenlijk conservatief is, iets
waarover velen die met klanken tevreden zijn, niet gewoon zijn
natedenkenaan den anderen kant geeft het gelegenheid aan
de partijmannen, om de gehalte van hun beginsel te beproeven
en nategaan, of zij niet eigenlijk wat anders zijndan, zij zich
noemen en of zij niet meer een persoon dan een beginsel op
het oog hebben. Zeer juist toont dhr. G. aan, en het ware
te wenseheu, dat de zoogenaamde conservatieven dit woord ter
harte namen, dat zij of zich niet bewust zijn van hunne begrips
verwarring of moedwillig het oog sluiten voor de cousquentien
waartoe zij moeten komen. Zag de heer G. wel dan is con
servatief bij de meesten in onzen tijd eene ijdele klank, waar
onder zich wat anders verbergt of waarmede men schermt zonder
regt begrip, en die juist het tegenstelde van hetgeen hij uit
drukt eenen schoonen naam geeft.
Tegenover de agitatie, die kunstmatig opgewekt wordt op ko
loniaal gebied, en vooral tegenover de ontrustende beriglen, die
van zekere zijde uit Indie worden verzameld en openbaar ge
maakt deelt de heer Groen medewat iemand die zijn leven
grootendeels op Java doorbragt, onlangs heeft geschreven: „Gij
verneemt zeker veel van den slechten staat waarin Indie zoude
verkeeren. Het komt mij voordat er overdrijving en partij
haat schuilt in de voorstelling. Ik herinner mij niet Indie zoo
lang in eenen staat van rust gekend te hebben als gedurende
de laatste vijf jaren. Ontegenzeggelijk is er groote ontevreden
heid, doch zij schijnt mij meer het gevolg van den druk der
tijden." Die woorden, in eene noot gedrukt en voorkomende
in een geschrift, dat misschien niet algemeen wordt gelezen,
mogen wel luide verkondigd worden. Blijkbaar hecht de heer
Groen waarde aan die getuigenis en daar onze oppositie vooral
de vrienden van den heer Groen zoekt te bewerkenom wan
trouwen tegen de regering te voeden, zal zijn woord, dat bij
hen een goede klank heeft, hun rust kunnen geven, en tegelijk
de overtuiging, dat er geenc waarde gehecht worden moet aan
berigten, die van zekere zijde kwistig worden verbreid, niet om
het bestuur over Indie te verbeteren, maar om het voor zich
zei ven te vermeesteren.
Naar men verneemt is men aan het departement van finantien
bezig met het opmaken van de memorie van beantwoording op
het verslag der tweede kamer over het wetsontwerp tot wijzi
ging van de gemeentewet.
Het gerucht looptdat de minister aan het verlangen van. de
tweede kamer op sommige punten zal toegeven, en de uitkeering
wegens de heffing van den accijns op het gedistilleerd niet langer
facultatief, maar verpligtend voor het rijk zal maken. Onder de
middelen tot dekking van de gemeente-uitgaven aan te wijzen,
zou dan in de eerste plaats worden opgenoemd de personele be
lasting en, in de tweede plaats, de uitkeering wegens den accijns
op het gedistilleerd.
Van meer belang nog is het gerucht, dat ons wordt gemeld,
dat de minister aan veler verlangen zou toegeven, en de nieuwe
voordragt op het personeel niet als onafscheidelijk van de wij
zigingen in de gemeentewet te beschouwen maar het personeel
later afzonderlijk te doen behandelen. [Atnh. Cr.)
LI. Dingsdag avond hield dr. Ficcardt de derde der door hem
aangekondigde voorlezingen. De beide vorige keerenhad ZE.
ons in staat gesteld om bekende letterkundigen van elders te
hooren en gevoelde hij daardoor een zekeren schroom (dien hij,
vroeger hier sprekende niet had ondervonden) om voor een
publiek op te tredendat door zijne voorgangers gewend (of
beter verwend) zou kunnen zijn aan een' minder ernstigen vorm
van voordracht. De ingenomenheid waarmede echter door de
talrijk aanwezigen de gang van zijn betoog werd gevolgd zal
hem spoedig overtuigd hebben dat, al moge ook op dit ge
bied afwisseling krachtig medewerken tot het levendig houden
der belangstelling, het Goessche publiek voortdurend met
groot genoegen de, steeds met uitstekende tact gekozene onder
werpen, door ZE. hoort behandelen. Deze keer was het tooneel
als onderwerp van beschouwing gekozen.
In vluchtige trekken werden de oorsprong en ontwikkeling er
van geschilderd, om eenigsins langer stil te staan bij den aard en
de inrichting van ons Yaderlandsch tooneel, waarbij de 16de en
17<te eeuw gereede aanleiding gaven om een enkel voorbeeld ten
beste te geven, van de toenmalige opvatting van het doel, dat
men met de tooneelkunst op het volk meende te kunnen ver
krijgen. De hoofdstrekking van spreker's betoog was, om het
nog vrij algemeen heerschend denkbeelddat kerk en tooneel
als twee uitersten tegen over elkander staan, te bestrijden: hij
deed dat door aan te toonendat het tooneel niet alleen zijn
ontstaan te danken had aan de godsdienstige bijeenkomsten der
oude Grieken maar ook deze beiden door alle tijden heen en
bij alle volken steeds in bet naauwste verband hadden gestaan,
zóó zelfs, dat in vorige eeuwen het tooneel in ons vaderland zijn
opkomst te danken had aan de priestersdiena afloop der
gewone eeredienst gewoon waren in de kerken tooneelmatige
voorstellingen voor de gemeente op te voeren. Zonder te willen
ontkennendat zijdie zich aan de tooneelkunst gewijd hadden,
meestal zelve oorzaak waren van- de minachting waarin het too
neel nog bij velen staat, gaf de spreker het als zijue vaste
overtuiging te kennen, dat het tooneel nog, mits opvatting
en uitvoering aan de juiste vereischten voldeden; als een der
krachtigste middelen lot ontwikkeling en beschaving zou kunnen
dienen. Hij eindigde zijne voordracht met eene kernachtige op
wekking aan zijne toehoorders, om te zorgen, dat ieder zijue
hem toebedeelde rol op dit wereldtooneel zonder haperen mocht
afspelen.