hetgeen gedurende twee eeuwen is erkend en weder door den Staat nagekomen van na 1813 tot op den dag van het nu ge rezen geschilomdat de Grondwet en de provinciale wetter zake van waterschappen, alleen aan eene provinciale zaak zouden doen denkenwant by de daarstelling der wet op de waterschappen zouden wel degelijk de belangen der calamiteuse polders ter sprake zijn gekomen, en daarbij de staatsverpligting niet zoo onverhoeds geheel ter zijde geschoven zijn. Het mag immers betwijfeld wordenof de wetgevergeheel ingelichttot eene dergelijke daad van onregtvaardigheid zoude besluiten. Ik vlei mij zelfs dat, wanneer de Minister onzijdig, volkomen voorgelicht zal zijn, Zijner Exellentie's regtschapenheid er hem van zal doen terugkomen. Ik waag het evenwel hierbij te voegendat het wenschelijk is dat alle misverstand worde ter zijde gestelddat ik van Zijne Exc. geen bepaald antwoord omtrent de punten hier be handeld thans verlang, en dat te minder, omdat ik hem dringend verzoek de zaak op nieuw in overweging te willen nemen met die goede gezindheid, die hem vóór derzelver verstoring bezielde, omdat het het belang geldt van zoovele duizenden nijvere inge zetenen van Zeeland, van geheel een gewest. Ik waag het tot dat einde nog eene gedachte uit te spreken, niet alleen in het belang van Zeeland en van den Staat, maar ook, naar mijne bescheidene mening, in dat van Zijne Exc zeiven. Omdat het mij toeschijnt dat het van den Minister niet te vergen ls, om, bij zijne omvangrijke werkzaamheden en die van zijn departement, de zaak der calamiteuse polders in verband met de daaraan verbonden heffingentechnische kennis voor Zeeland van geheel specialen aard en zooveel meer als daarbij betrokken is, in alle bijzonderheden na te gaan en te overwegen, waag ik hetaan het wijzer oordeel van Zijne Exc. te onder werpen om deze aangelegenheid te stellen in handen eener speciale commissie, van eene staatscommissie, en waarvan de zamenstelling hem niet moeijelijk zal vallen, om een onpartijdig verslag hem te zien voorleggen, en inmiddels den gang van sakeo in Zeèland in statu quo te houden. De Minister, die mijne onzijdigheid niet miskent, zeker niet mijue eerlijke bedoelingen, hij zal op deze of andere wjjze, wil ik hopen, eene regeling bevorderen., op billijke grondslagen ge vestigd, die hem daarna voldoening kan schenken, de provincie Zeeland bevredigen, en door de Vertegenwoordiging bekrachtigd zal kunnen worden. Pbukkkri.t vxk F. KLEEUWENS ZOON, Uitgever» der Goenche Courant

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1865 | | pagina 8