heb gedaan, mag ik Z. Exc. dan niet in bedenking geven of Daarvan vindt men het vernieuwd bewijs in 1598 tot 1601 die verhoogde aanslag, alzoo zijn doel missende, wel behoort en dat die bijdrage voor twee calamiteuse polders in 1602 cn ten uitvoer gebragttoegepast wordep? Want ik neem 1604 van nieuws werden opgelegd. aan dat bij den Minister geen doel kan bestaan tot nutyelooze In 1610 weder voor twee polders. kwelling, maar zijne regtschapenheid hem liever ten halve zal In 1715 was men genoodzaakt aan vrije voorpolders remissien doen keeren, dan in eene ingeleide dwaling volharden. te verleenen, iets wat nu en hoogst zelden is toegepast. En dat te gereeder, wanneer ik Z. Exc. er nog op wijs: dat Men gelieve hierbij deze bijzonderheid in het oog te houden, de mogelijkheid bestaan kan, dat de zich nu vrijverklaard hebbende dat men onder achterliggende ook aan zee gelegene polders begrijpt, polders, ten gevolge van minder der zake kundig onderhoud of voor zooveel grenzende aan calamiteuse polders, waarvan 't onbil- door onvoorziene ramp getroffen, in zeer gedelabreerden toestand lijke aanstonds in het oog springt. tot die van calamiteuse polder of polders gedrongen kunnen Eerst in 1751 poogde men die heffing algemeen te doen werken, worden terug te keeren! maar dit kwam eerst tot stand bij het reglement op de dijkagien Mijnheer de Voorzitter, ik mag nog een ander punt vin geschil binnen de provincie Zeeland van 1791, met instandhouding der niet onvermeld laten: al de kwalen van den patient moeten aan hoogst aanzienlijke ondersteuning door den sonvereinen Staat, het licht komen zal men met vrucht tot overleg van het ge- in de verhouding als straks is opgegeven. De latere geschiedenis neesmiddel kunnen geraken. bevat alleen eene verhooging der 3de klasse tot de genoemde Dat punt bepaalt zich tot zekere opcenten op de directe belastingen, cijfers van 1,70, 1,15 en 0,85 per bunder voor de 3de klasse, mede als praest.atie ten behoeve der calamiteuse polders in de Mij de regeling der praestatien behoort dan ook deze soort Van provincie Zeeland geheven wordende. heffing geregeldneen in het fina'utieel belang van den Staat Volgens art. 11 van bet reglement worden die door den door eene atidere algemeen en billijk werkende vervangen te Koning bepaald na verhoor der Staten, en uit s'uit end voor het worden, want er zijn polders, ook van latere indijking, waarop onderhoud der calamiteuse polders te besteden. die heffing nog niet is toegepast. Bij de beraadslagingen der Provinciale Stilten kwam reeds in Ik mag niet meer, Mijne Ileeren, van uw geduld vergen, 1852 ter sprake bet gemis van kennis en verantwoording van en hoe gaarne ik deze rede had gewenscht te bekorten, ik achtte het zoogenaamde fonds der calamiteuse polders, benevens de leemten dit niet doelmatig omdat de leden der Staten-Generaal geheel in het polderreglement, door de veranderde beginselen der huis- behooren ingelicht te worden omtrent dit helanarijk onderwerp, houding van den Staat, meer op den voorgrond getreden. en zoo niet nu, dan vlei ik mij dat zij na de lezing van deze Men weuschte het reglement in dien geest veranderd te zien en mijne rede in vérband met die der leden in de andere Kamer als een eerste stap tot kennisverkrijging meenden de Stnten onder uitgesproken tot de overtuiging met mij zullen komen, dat deze anderen dat die opcenten op de provinciale huishoudelijke begrooting zaak dient, geregeld te worden en op gronden van billijkheid en behoorden gebragt te worden. staatsbelang de punten "van geschil behooren te worden opgelost. In dat gevoelen werd andermaal door de meerderheid der Staten Maar alvorens te eindigen mag ik er niet afzijn u te wijzen gedeeld, toen ten vorige jare er weder sprake was van het daar- op twee punten door den Minister besproken in Zijner Excellentie s stellen van een nieuw of gewijzigd polderreglement, en beide antwoord op hetgeen te dezer zake in bet Verslag dezer Kamer malen onderwierp men dat gevoelen aan de regering. over hoofdstuk V te lezen staatbladz. 10 Telken male, en te regt, antwoordde de Minister van Binnen- lo. Met betrekking tot de besprokene taxatie (andsehe Zaken, dit hij daarin bezwaar moest maken zoolang Blijkt na eenige jaren, zoo als het Verslag onderstelt, dat het Zeeuwsch polderreglement, naar luid van art. 3 der additionele de verliooging der dijksgeschoten niet is vol te houden, en blijkt artikelen op de (1 rond wet, van kracht bleef. dit op goede gronden, dm zal men natuurlijk weder verminderen. Thans echter is de Minister van zijne vroegere juiste meening Zoo als het reglement thans luidt, wordt telken jare het bedrag teruggekomen, en zijne latere opvatting is om nu die provinciale van het dijksgoschot bepaald. Intusschen gelieve men niet uit opcenten wel op de provinciale begrooting te stellen. Een schrijven het oog te verliezen dat het reglement de bevoegdheid geeft daartegen van Gedeputeerde Staten is door eene betreurenswaar- om het dijksgeschot tot der opbrengst op te voeren." ilige misvatting opgenomen als eene bedreiging, en, nu zegt de Ik veroorloof mij hierbij op te merken, dat alzoo in strijd met Minister hijblad bladz. 316): nu de Staten meeneu dat die op- de billijkheid gedurende een onbekend getal jaien de schatting centen volgens het reglement door Z. M. moeten vastgesteld tot den hoogste» maatstaf zou geheven wordendat de groote worden dat de Koning dit niet kan doen. kosten dier schattingwaarvan gebleken isniet ligt tot eene Mijnheer de Voorzitter, ik wensch mijne rede in kalmte te be- hertaxatie zal doen besluiten, en dat er wel degelijk polders zijn eindigen en mij daarom buiten dat geschil te houden, door geheel die op onwederlegbare gronden hebben aangetoond, dat deze aan het bezadigd oordeel ven Zijne Excellentie en van deze Kamer schatting bun een last oplegt te boog naar den nu reeds gedaalde» over te latenof het niet beter is art. 11 van het polderre- maatstaf, zoo al niet hooger dan de door den Minisier ingeroepen gleraent in wezen te laten zoolang dit reglement vigerend is. bevoegdheid om de polderlasten tot ■''■i hunner opbrengst op te Ik wenseh evenmin terug te komen op de minder gelukkige voeren; een cijfer, slechts voor zeer bijzondere omstandigheden opvatting doorof uitdrukking van Gedeputeerde Staten van die thans niet bestaan, geldig. Wijders dat ook hier de rede- Zeeland, van 's M inisters denkbeeld om, opgrond van het advies nering van Zijne Excellentie steunt op eene beschikking oor van de heeren ingenieurs van den waterstaat, in 10 jaren 5 millioen spronkelijk herkomstig uit den tijd der Fransche overheerscliing, te besteden tot verbetering van Zeelands oeververbeteringom die nimmer in werking is getreden. daardoor het c jfer van het jaarlijksch tekort op het onderhoud 2o. Met betrekking tot het Rijkssubsidie zegt de Minister op der calamiteuse polders aanzienlijk te kunnen verminderen; maar bladz. 9 in Zijner Excellence's evengenoemd antwoord op hoofd- den Minister te dezer zake uit te noodiaen, wel te willen aan- stuk V, art 81 nemen dat het deswege uitgedrukt gevoelen door Gedeputeerde „Kan Zeeland „„vegtcu laten gelden op eene dekking van Bijks- Staten alléén het gevolg was van eene private meening, dat door wege van het tekort op de werken der calamiteuse polders" r de gestadige verandering der stroomen tusschen de Zeeuwsche Die leden beroepen zich, gelijk men dit in Zeeland doet, op hetgeen eilandenals waarop door mij in den aanvang mijner rede is sinds jaren hier is geschied; werkelijk heeft het Bijk aan de be- gewezen, de uitkomst van zoodanig stelsel, waarvoor, met het oog scherming van de calamiteuse polders meer deel genomen dan aan op de schatkist, een tiental jaren van uitvoering bestemd werd, de bescherming van eenig ander werk in ons land Maar dal welligt niet aan het oogmerk zou beantwoorden en die belangrijke geeft daarom geen regt op hulp; thans heeft men te toetsen aan uitgaaf alsdan de latere tegemoetkoming te bezwarend zou kunnen de Grondwet en aan de provinciale wet. De calamiteuse polders maken of te onereus voor de provincie. zijn waterscha/pen en worden noch in de Grondwet, noch in de Ik wensch ook hier niet terug te. komen op hetalthans in provinciale wet uitgezonderdwaar het toezigt op alle water zijne toepassing, hoogst onbillijk werkend stelsel tan bijdragen der schappen aan de Stilten wordt opgedragen. Al heeft het Bijk zoogenaamd achterliggende polders ten behoeve van de voorliggende door toekenning van aanzienlijke subsidien, feitelijk de kosten der cal'; mileuse polderswant er zijn vóór, d. i aan zee liggende oeververdediging gedragen, de verpligting daartoe bestaat niet. poldevs, die hooger dijkt asten betalen dan sommige calamiteuse In het deert et van 1811 wordt niets van dien aard gevonden polders, zoo als de polder Baarland en andere, en die dan nog cn nu Grondwet en provinciale wet daarenboven de waterschappen moeten bijdragen ten behoeve der calamiteuse polders. in de eerste plaats onder liet toezigt van de gewestelijke besturen lteeds bij den oorsprong dezer soort van heffing konden de stellenkan en mag de Minister hier alleen aan eene provin- regeerders van de souvereinc provincie 7eeland zich omtrent die ciale zaak denken." door hen uitgedachte belasting niet verstaan, noch over dewijze Ik veroorloof mij, Mijne Heeren u te herinneren dat, gelijk van hare toepissing. hiervoren is betoogd, al kan er geen sprake zijn van burger- Nu eens werd zoodanige heffing voor eenen enkelen calamiteusen regtelijke verpligting dan toch van staatsverpligting gegrond polder tot eenige der werkelijk eerst daar achterliggende polders op geschiedkundige oorkonden rn op staatsbelang. beperktdaarna en van lieverlede tot het geheele eiland uitge- Dat het niet opgaat zich te beroepen op eene Fransche wet, «trekt, op last van hertog Mbrecht. En zoo ging het van 1376 vreemd aan kennis en geaardheid van ons land en volk, tor tot 1421, maar slechts ter voorziening van buitengewone cala- oplegging van een buitengewonen kist, noch voor eene dadelijk» miteiten en tijdelijk. omkeering van den actvelen toestand, met ter-zijde-stelling van

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1865 | | pagina 7