JSmnenfimüscQc Jkriqten. v
wier doorgaand streven is, om tegen beter weten aan, de han
delingen van den minister aftekeuren en zijne persoonlijkheid in
verkeerd daglicht te plaatsen. Het Volksblad is echter, als altijd
bevreesd, dat iemand het verdenken zal van al te ministerieel te
zijn, en voegt er daarom onmiddellijk bij, „wij geven daarmede
nog niet te kennen, dat wij een onbepaald vertrouwen in de po
litiek van den minister stellen." Het Volksklad laveert alzoo
weder tusschen de partijen door en zoekt ze tot vrienden te houden,
maar het zal bier ook wel zijn, als in andere zaken wie twee
partijen dienen wilverliest het vertrouwen van beiden.
Het Volksblad zegt verderdat de minister gewaarschuwd
moet worden, waar hij te veel aan gewaagde veranderingen toe
geeft, maar ook tegen over hen, die trachten hem te snel voort
te drijven. De tegenstelling is niet duidelijk want gewaagde
veranderingen zullen wel alleen door de snelle doordrijvers ge-
wenscht worden, en wij zouden daarom zoo dit noodig ware
eerder eene waarschuwing daartegen overstellen tegen hendie
met het Volksblad liever stilstaan, dan hun beginsel eenvoudig
maar consequent toepassen.
De Indisohe behoudspartij, die vruchteloos gehoopt heeft, dat
de Staten-generaal hare zijde zoude kiezen en door allerlei
middelen poogde wantrouwen te wekken tegen het bestuur van
den tegenvvoordigen minister, heeft zich nu, bij monde van 13
vertegenwoordigers, allen voormalige Indische autoriteiten, regt-
streeks tot den koning gewend en verzocht, dat Z. M. maatregelen
nemen zal om het voordeelig en rustig bezit van Java voor
het Vaderland te verzekeren. Het is niet onduidelijk welke
maatregelen zij verlangen, terwijl wel gewezen wordt op hetgeen
nu op Java wordt gezien, maar vergeten aan te wijzen, in welke
verwijderde oorzaken de aanleiding daartoe moet gezocht worden.
De adressanten zouden wenschen, dat Indie nog altijd beschouwd
werd als alleen te bestaan om. de schatkist van Nederland te
stijven. Slechts ééne zaak hebben zij niet genoemd, waarschijnlijk
omdat Z. M. dit zelf wel weetdat namelijk een rustig bezit
van Java niet mogelijk is wanneer verkrachting van regt en
billijkheid Indie onrustig maakt, en dat een voordeelig bezit
wel het aangenaamste is, maar dat vorstelijke regtvaardigheid
kwalijk dat alleen kan zoeken.
Gelijk wij bereids gemeld hebben, door mededeeling van een
telegram in ons vorig nummer, heeft de Eerste Kamer eenige
begrootings wetten aangenomen in de zitting van Donderdag. De
discussie, die bij de behandeling der onderscheidene hoofdstukken
is gevoerd, heeft geene nieuwe gezigtspunten aan het licht gebragt
en de meeste hoofdstukken zijn met algemeene stemmen aange
nomen. Bij die gelegenheid is ook de zaak der tienden door
verschillende sprekers behandeld en bleek op nieuw dat daar
omtrent een groot verschil van gevoelen bestaat. De heer van
der Lek de Clercq heeft de Eerste Kamer verdedigd, als of deze
de tiend-wetten verworpen had omdat de meeste leden tiend-
heffers zijn en beweert, dat de afkoop juist in het belang der
tiendheffers is. De minister heeft daarop verklaard, dat hij reeds
verschillende plannen heeft onderzocht, maar nog geen goed plan
heeft kunnen vinden. Hij zal de zaak aan een naauw gezet on
derzoek onderwerpen en trachten een middel te vinden om deze
zaak spoedig tot een goed einde te brengen.
In de zitting van Vrijdag zijn de beraadslagingen over de
begrooting voor binnenlandsche zaken begonnen. Onderscheidene
sprekers hebben het woord gevoerd en meestal over bijzondere
belangen gesprokenofschoon enkelen nog eens terugkwamen
op de zaken reeds bij de Tweede kamer afgehandeld en de
gelegenheid gebruikten om te constateren dat zij nog niet ministrieel
geworden zijn. Door de heereu van de Putte en van der Lek
de Clercq zijn de calamiteuse polder3 ter sprake gebragt. De
eerste heeft voorgesteld de benoeming van eene staats-commissie,
de laatste heeft de zaak eenvoudig aan den minister aanbevolen.
In de zitting van Zaturdag heeft de minister Thorbecke geant
woord. Daarna is nog door eenige sprekers het woord gevoerd
en de begrooting (Hoofdst. V) aangenomen met 29 tegen 4 stem
men. Ook de begrooting voor de staats-spoorwegen is in behan
deling genomen, maar de voortzetting der discussie verdaagd tot
heden. Van zekere zijde wordt gezegd, dat de stemmingen in
de Eerste Kamer volstrekt geene politieke beteekenis hebben, wij
verheugen ons intusschendat zijook zonder eenige beteekenis,
toch den tegenwoordigen toestand bestendigen. Overigens wordt
de grijze kamer weder gevleid, omdat zij zoo op haar gemak
werkt en omdat meh hoopt/'■dat zij zoodoende krachten verza
melt om met veri&lgejnde wqsjd§f*pp het hoofdstuk Koloniën aan-
tevallen. Zal zqoo?cchin J$S^>feevleid worden, als zij eens niet
in den zin der appositie 'toöntryan hare roeping doordrongen
te zijn?
{Per telegraaj.) De Eerste Kamer heeft heden met 29 tegen
2 stemmen aangenomen de begrooting 1865 voor de spoorwegen
en met algemeene stemmen die voor Marine. De werkzaamheden
worden in eene avond zitting voortgezet.
Per telegraaf.) De minister van binnenlandsche zaken heeft
dezen morgen in de vergadering der Eerste Kamer verklaard, dat
de raagtiging tot de eerste storting voor de Amsterdamsche ka
naalmaatschappij verleend is.
Door den gouverneur generaal van Ned. Indie is tot resident
van Menado benoemdde gouvernements-secretaris F. J. II.
van Deinse.
Tot secretaris der kamer van koophandel en fabrieken te Zie-
rikzee is benoemd de heer J. C. Pilaar.
Bij gelegenheid dat door de Eerste Kamer de wensch was
uitgedruktdat de hoognoodige verbeteringen in de dienst der
posterijen voor Zeeland eindelijk eens mogten plaats vinden, heeft
de minister van finantien geantwoorddat indien de dienst in
Zeeland verbetering vereischt men den minister bereid zal vinden,
om daartoe de noodige maatregelen te nemenmaar dat nader
zal moeten blijken welke verbeteringen men bepaaldelijk op het
oog heeft.
De Middelburgsche Courant schrijft: „door den storm en het
hooge water is het ijs voor Rotterdam opgebroken en doorgedreven.
Bij aanhoudend dooiweer bestaat er uitzigt, dat de stoom boot-
dienst spoedig zal kunnen hervat worden." (De Vlissingsche boot
zal volgens achterstaand berigt a. s. Vrijdag weder dienst doen.)
Uit andere berigten zien wij, dat het water te Rotterdam Vrijdag
zoo gewassen is, dat een groot deel der buitenstad schier ontoegan
kelijk was. Het water baande zich eenen weg over de grooln
markt en rigtte nog al schade aan. Voor Fijenoord passeerde men
's morgens te 9 ure de Maas te voet en weinige oogenblikkeu
daarna begon de rivier te drijven.
Uit de statistieke opgaven omtrent de voorloopige aanhoudingen
gedurende de jaren 18591863 door den minister van justitie
overgelegd blijkt, dat in die jaren voorloopig aangehouden zijn
3184 crimineel en 15575 correctioneel beklaagden, dus gemiddeld
3752 in het jaar; daarvan zijn ontslagen of vrijgesproken 1950 of
gemiddeld 390 in het jaar, die derhalve zonder voldoende grond
of bij abuis van hunne vrijheid werden beroofd. „Deze cijfers
(zoo zegt het Handelsblad teregt), zijn welsprekend en geven stof
tot ernstig nadenken. De wetgeving over de preventieve gevangen
zetting heeft behoefte aan eene zeer radikale hervorming. Men
moet beginnen haar te beschouwen als een noodzakelijk kwaad,
dat men alleen dan gebruikt als men het onmogelijk kan missen,
en het gevolg zal dan zijndat het zeer spaarzaam wordt ge
bruikt." De boven aangehaalde cijfers vervullen met afgrijzen als
men bedenktdat zoovele onschuldigen willekeurig van hunne
vrijheid werden beroofd en aan verachting en schande werden
prijsgegeven. De wet moge een onmisbare regel zijn, maar hare
onderscheiden opvatting geeft den regter een gevaarlijk wapen in
de hand. Ook hij is mensch, die door hartstogten wordt gedreven,
en met de wet in de hand kan hij een veel gevaarlijker vijand
voor zijne medeburgers zijn, clan menig gewapend moordenaar of
slimme dief.
Uit Athene wordt berigt, dat de toestand des konings verre
van gunstig mag heeten. Van alle zijden dringt men'aan op de
onmiddellijke verwijdering van graaf Sponneck. De koning zégt,
dat hij nimmer daarin zal toestemmen, maar indien zijn raadsman
het land moet verlaten hij met hem vertrekt.
De laatste dagen van het vorige jaar zijn voor de zuidelijke
staten van Amerika, althans voor hun leger niet gunstig geweest.
De generaal Thomas der Noordelijken heeft eene belangrijke over
winning behaald op generaad Hood, welke laatste na een ont
zaggelijk verlies van gevangenen en van geschut zuidwaarts is
gevlugt, terwijl het leger der noordelijken hem kort op de hielen
zit. De laatste hoop zal dus weldra op den generaal Lee zijn,
maar de vraag is of deze, wanneer alle andere hulptroepen buiten
gevecht zijn gesteldde zaak der geconfedereerden zal kunnen
behouden. In het Noorden is men natuurlijk over den loop der
zaken zeer verheugd en indien alleen langs dien weg een einde
aan den burgerkrijg komen kan, dan heeft wel de geheele wereld
reden om zich geluk te wenschen, dat vermindering van magt.
bij eene der partijen, misschien tot vereeniging van beide leiden
zal. De president van het Noorden heeft van de opgewekte stemming
gebruik gemaakt om eene nieuwe ligting van manschappen uit
te schrijven en deze op niet minder dan driemaal honderd duizend
man bepaald. Het blijkt dus wel, dat hij voornemens is om den
oorlog door te zetten, maar ook, dat hij voor de gevolgen daarvan,
voor geen verlies van menschenlevens noch van dollars terug deinst.
De koning van Pruissen moet den heer Bismarck uitge-
noodigd hebben, om in de kamer alles te vermijden wat noodeloos