1804. i\°. 95. DONDERDAG 8 DECEMBER, 51*B Jaiti-gring.
JE»
pitiatsefijH bestuur oan ijoes.
NATIONALE MILITIE.
etömiieiifaiiöscfjc lengten.
liiMirMSlm::
l>e uitgave dezer Courant geschiedt Maan.
dag en Donderdag avonduitgezonderd regel geplaatst.
op feestdagen. fiebooite-, huwelijks- en doodberigten van
■V vLiA Ajj J)jl}V
Prijs per kwartaal f 1,95 fr. p. p. ƒ1,90. 1-6 regels ƒ1,30, behalve het segelregt,
De Inzending van advertentlën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Bels.end.mals.lng;.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
Gezien art 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 24 der wet op de
Nationale Militie dd. 19 Augustus 1861, (Staatsblad no. 72.)
Brengen bij deze voor de eerste maal ter kennis der ingezeten
dat het register van INSCHRIJVING VOOR I)E NA
TIONALE MILITIE, dagelijks, gedurende de maand Ja
nuarij, (uitgenomen des Zondags) van des morgens 9 tot des
namiddags 2 ure, ter secretarie der gemeente zal gereedliggen.
Met herinnering tevens, dat tot de inschrijving verpligt zijn
alle mannelijke ingezetenen die op den lsten Januarij aanstaande
hun 19e jaar zullen zijn ingetreden, hoedanige geboren zijn in
het jaar 1846, alsmede diegenen welke na het intreden van hun
19e doch vóór het volbrengen van hun 20e jaar ingezeten zijn
geworden
dat volgens art. 15 voor ingezeten wordt gehouden:
1". hij wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of,
zijn beiden overleden, wiens voogd ingezeten is, volgens de
wet van den 28 Juüj 1850 (Staatsblad nu 44.);
2". hij, die, geen ouders of voogd hebbende, gedurende de laatste
aan het in de eerste zinsnede van dit artikel vermelde tijdstip
voorafgaande, achttien maanden in Nederland verblijf hield
3«. hij van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is
zijn voogd geen ingezeten mits hij binnen het rijk ver
blijf houdt;
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, behoo-
rende tot eenen staat, waar de Nederlander niet aan de verpligte
krijgsdienst is onderworpen, of waar, ten aanzien der dienstplig-
tigheid, het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen.
dat volgens art. 17 niet behoeven te worden ingeschreven de
in een vreemd rijk achtergebleven zoon van een ingezeten die geen
Nederlander is en de in een vreemd rijk verblijf houdende ou-
derlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten,
alsmede de zoon van den Nederlander, die ter zake van 'slands
dienst in 's rijks overzeesche bezittingen of koloniën woont.
dat volgens art. 16 de inschrijving moet plaats hebben:
lo. van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is
deze overleden, de moeder, of zijn beiden overleden, de
voogt woont:
2o. van een gehuwde en van een weduwnaar in de gemeente
waar hij woont:
3". van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft of door
dezen is achtergelatenof wiens voogd buiten 's lands ge
vestigd is, in de gemeente, waar hij woont:
4«. van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander,
die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont,
in de gemeente, waar zijn vader of voogd het laatst in Ne
derland gewoond heeft.
Terwijl eindelijk volgens art. 18 elk die behoort ingeschreven
te worden, verpligt is zich tusschen den lsten en Sisten Januarij
daartoe aantegeven bij burgemeester en wethouders, ter plaats en op
de uren hiervoren aangewezen, en bij ongesteldheid of afwezigheid
zijn vader, of is deze overleden, zijne moeder, of zijn beide over
leden, zijn voogd tot het doen van die aangifte verpligt is.
Wordende de belanghebbenden aangemaand zich deze waar
schuwing ten nutte te maken, zullende zij zich zei ven de ge
volgen te wijten hebben, die uit nalatigheid ten dezen voor hen
zullen voortvloeijen.
Gedaan te Goes, den 7 December 1864.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
Wij betreuren, dat ons de ruimte ontbreekt om een uitvoerig
verslag te geven van de redevoering van den heer Thorbecke
Maandag in de kamer uitgesproken. Als altijd kenmerkte zich
deze door zaakrijkheid en puntigheid. Niets wezenlijks bleef
onbeantwoord, alleen de algemeenheden, zooals de minister het
teregt uitdrukte, werden door hem niet weder aangeroerd. In
dien de waarde van dergelijke ministeriële redevoeringen moest
opgemaakt worden uit de meerdere of mindere overredingskracht
op de tegenpartij uitgeoefend, dan zouden zij nooit iets beteeke-
nenwant eene oppositie als in onze kamer en daar buiten laat
hare denkbeelden nooit los en keurt altijd af, wat niet van haar
uitgaat. Maar voor de natie zijn zulke redenen overtuigend,
want zij rips te u op feiten die voor elk zigtbaar zijn en de kalme
toon, die in alle redenen van den heer Thorbecke heerscht, treft
meer, dan de opgewonden en met bloempjes en aardigheden door
mengde speeches van menigen vertegenwoordiger. Voor ieder, die
I eenigzins belangstelt in den gang der zakenis het van belang
I te lezen, wat de minister waarlijk heeft gezegd, omdat velen den
inhoud zijner redevoeringen slechts kennen uit de onjuiste en
scheeve opgavendie van derzelver inhoud door sommigen worden
gedaan. Zij kunnen dan leeren oordeelen over de waarheid van
een en ander, dat den bewindsman wordt toegedicht, en met grond
bepalenwelke waarde zij hechten moeten aan eene oppositie
die kennelijk wel zich zelve, maar geenzins het nationaal belang
bedoelt.
Men klaagt wel eens en niet ten onregte, dat de discussien
in de kamer worden gerekt door bijzaken en eindelooze, nuttelooze
herhalingen. Wij mogen er bijvoegen dat sommige sprekers de
kamer ophouden met banaliteiten, en onder den schijn van zich
in eene ernstige discussie te mengenredenen opdisschen die
geenerlei beteekenis hebben. Ten voorbeelde wijzen wij op den
heer Simons, in de zitting van Maandag 11. De spreker begon
met te zeggen dat hij een aandachtig luisteraar in de kamer
was en zich daarom ontsloeg van de moeite, om de redevoeringen
gedrukt te lezenmaar hij liet er terstond op volgendat hij
wel op 's ministers rede in het Bijblad zou hebben gewacht,
indien hij niet had gedacht, dat het wachten daarop wat lang
zou duren. Dezelfde afgevaardigde debiteerde nog eene aardig
heid, namelijk dat hij niet wist of de minister zijne partij dan
wel de partij den minister dreef. Wij raden den heer Simons,
die, meenen wij, aan zeker Dagblad niet vreemd is, om de laatste
jaargangen van dat Dagblad, in tegenwoordigen en vroegeren vorm,
te herlezen. Hij zal dan zien, dat daarin steeds geklaagd wordt
over de onhandelbaarheid en stijfhoofdigheid van den heer
Thorbecke en de overtuiging kunnen krijgendat zoo de party
van den heer Simons goed gezien heeft, er wel geene sprake zijn
kon van het drijven van den minister door zijne partij.
Nadat in de zitting van Maandag de minister gesproken
en enkele sprekers gerepliceerd hadden, werden de algemeene
beraadslagingen over het hoofdstuk binnenlandsche zaken ge
sloten. Dingsdag zijn de onderdeelen in behandeling gekomen en
hebben enkele afdeelingen eenige discussie uitgelokt. De heer van
Heemstranam wederom de gelegenheid te baat om het
ministerie en bepaaldelijk de heer Thorbecke te bestrijden. Daarna
is bij art. 70 door den heer van Bosse andermaal als amen
dement voorgesteld om den post voor de bouwcommissie ad