1804. N°. 93. MAANDAG 28 NOVEMBER, 51"" Jaargang.
pifltttsefyii bestuur ocm ijoe-s.
ItnnenfanÖscQc lengten.
Bels.endlmalx.ing;.
faOKSSI'HK IIUKtVT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maan
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prys per kwartaal f 1,95 fr. p. p. J 1,90.
Gewone adverteutiVn worden h tO et. de
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberlgten van
1-6 regels fl.SO, behalve bet zegelregt,
De inzending van advertentlën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
gezien hebbende het schriftelijk verzoek, gedaan door NATHAN
ABRAHAM EMANUEL, wonende alhier, om in het pakhuis
wijk A no. 140, staande op de Kreukelmark, kadastraal sectie D no.
802, in deze gemeente, eene HUIDEN-ZO UTERI J en BLOOTERIJ
daar te stellen.
Gelet op de koninklijke besluiten van 31 Januarij 1824, (Staats
blad no. 19), en van den 19 October 1852, (Staatsblad no. 185),
mitsgaders op het besluit van heeren gedeputeerde staten dezer
provincie, van den 7 October 1842, no. 17, (Provinc. blad no. 98.)
Overwegende: dat tot het opmaken van proces-verbaal de com-
modo et incommodo, gevorderd bij art. 4 van welgemeld konink
lijk besluit, de eigenaars en bewoners der naast gelegene panden
in hunne belangen moeten worden gehoord en dat het tevens
nuttig kan zijn, om een ieder in de gelegenheid te stellen zijne
bezwaren aan het gemeente-bestuur kenbaar te maken.
Brengen bij deze ter kennis van een ieder die daarbij belang
kan hebben dat de adressant benevens de eigenarenbewoners
en gebruikers der nabij gelegene eigendommenzijn opgeroepen
om op Zaturdag den 3 December e. k. des namiddags ten een ure,
voor burgemeester en wethouders in hunne gewone vergaderkamer,
ten raadhuize te verschijnen ten einde ter zake voorschreve in
bun belang te worden gehoord en dat te gelijker tijd aan een
ieder die zulks mogt verlangen, de gelegenheid zal gegeven worden
om zijne bezwaren daartegen op te geventen einde in het
proces-verbaal vermeld te worden.
En zal hieraan door insertie in de Goessche Courant publiciteit
gegeven worden.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 26 November 1864.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris
H. C. PIL A A R.
Zoo als men weet heeft de heer van Zuijlen eene zeer lange
redevoering gehouden in de kamer, om het ministerie te verplet
teren. Ofschoon hij zeide geen last te hebben van de conserva
tieve partij, om in haren naam te spreken stelde hij zich toch
aan de spits dier partij (misschien bij afwezigheid van den heer
de Brauui) en men vond in zijne zeer lange redevoering alle de
grieven en theoriën der conservatieve partij naauwkeurig opge
geven. Het was dus vrij natuurlijk, dat latere sprekers van eene
andere rigting en ook de ministers voornamelijkden heer van
Zuijlen bestreden, niet omdat de gemetamorphoseerde liberaal
zooveel schrik had ingeboezemdmaar omdat hij zich als het
partij-orgaan had voorgedaan. De oppositie dit feit, als alle
anderen, verdraaijendebeweertdat den heer van Zuijlen zooveel
eer geschiedde, omdat men van zijnen persoon en van zijne hoog
verhevene welsprekendheid zooveel notitie genomen had. De
zoogenaamde colossus wordt alleen door allen bestreden, omdat
in hem de oppositie zich als het ware concentreerde. Waar
men echter beweert, dat zijn schot eene doodelijke wonde heeft
achtergelaten, is het vertroostend optemerkendat er nog al een
groot aantal onder de doodelijk gewonden is dat levenskracht
genoeg bezit om zich dapper te verdedigen.
De heer van Zuijlen heeftgelijk te verwachten waseene
tweede niet minder lange rede gehouden waarin hij zijne tegen
standers met bloedhonden vergeleken heeft en eene anecdote ver
telde van een Portugees, die de strekking had om de vertegen
woordigers te qualificeren als dieven en moordenaars. Hij heeft
vervolgens den minister Thorbecke en de door hem dusgenoemde
Thorbeckianen, op de meest duidelijke wijze hatelijke personali
teiten gezegd, om ten slotte met groote naiveteit te verklaren,
dat het toewerpen van personaliteiten het vaderland geen dienst
bewijst. Over het algemeen geeft zijne tweede redevoering den
indruk, dat gekwetste eigenliefde ook den vertegenwoordiger bit
ter kan maken; dat gebrek aan argumenten dikwijls tot hatelijk
heden brengten dat hij die tegenover degenendie hem
hoorenniet flink de oogen kan opslaanomdat het geweten
spreektdoorgaans in zijne zelfverdediging onhandig te werk
gaat en schipbreuk lijdt.
Indien het verslag van bovengenoemde rede van den heer van
Zuijlen naauwkeurig isdan heeft dat lid zelf opgehelderd hoe
het mogelijk is, dat hij ongeschokt is in zijn geloof aan eigen
voortreffelijkheid. „Wanneer in een dagblad of tijdschrift uw
eer of karakter wordt aangerand (dit middel beval hij zijne
medeleden aan) leest het niet en gij zult in eene aangename
stemming (van zelfvergoding?) blijven." De heer van Zuijlen is
zeker geen aandeelhouder in het dagbladanders zou hij dien
perfide raad niet gegeven hebbendie het schier alle lezers moet
doen verliezenen de welsprekende vertegenwoordigeranders
zich zeiven zoo gelijkheeft gebroken met zijn verledentoen
de schoone knaap aan moeders schoot den dichter nazeide
een vrienddie mij mijn feilen toontenz.
De toon der dagbladen is te scherp en de strijd wordt te
persoonlijk gevoerd. Dus heeft de heer van der Linden, een mi
nisterieel lid der kamer, gesproken. Dit kon ook alleen door
een ministerieel lid gezegd wordenwantaangenomen dat hij
waarheid sprakdan is het zekerdat de toon minder scherp
en de strijd minder persoonlijk wezen zou, wanneer het orgaan der
anti-ministeriëlen eenen humanen toon aansloeg en de zaken in
plaats van de personen stelde. Juist de wijzewaarop het strijd
voert is de aanleiding, dat anderen scherp en personeel moeten
worden. Het is waar, het orgaan zou zonder dat niet kunnen
bestaan, omdat deszelfs beginselen anti-nederlandsch zijn en het
dus door hatelijke persiflages den grooten hoop moet trekken,
maar voor het algemeen belang zou het wenschelijk zijn, dat
de belangen der aandeelhouders in zekere courant minder op den
voorgrond stondenvoor hunne eer ware het wenschelijkdat
zij niet in eenen adem werden genoemd met een orgaandat
openlijk erkend is als het orgaan van den bezoldigden laster.
In de zitting van de tweede kamer van jl. Vrijdag heeft in de
eerste plaats de minister van binnenlandsche zaken het woord
gevoerd en de onderscheidene sprekers tegen het ministerie weder-
legd. Daarna heeft de heer Schimmelpenninck eene rede gehouden
die, zeker vooraf opgesteld, geene of althans slechts in eene enkele
phrase een terugslag was op de rede des ministers; vervolgens
was de heer Kien aan het woord, die ook de ministers nog eens
hoofd voor hoofd recenseerde en van wiens redevoering de vol
gende spreker, de heer van Voortlmijzen zeide, dat zij nog boei-
jend bleef na gehouden te zijn, oirdat niemand wist tot welk re
sultaat de heer Kien was gekomen. Daarna heeft de heer van
Zuijlen andermaal het woord opgenomen en zeer lang gesproken.
De heer van Eek heeft daarop gerepliceerd en schoon nog vele
sprekers het woord gevraagd hadden is de zitting voor dien
dag gesloten.