BET LIBERALISME,
moordenaar was terstond een lijk, In den vroegen morgen van
11 dezer had een treurig ongeluk plaats aan het overzetveer te
Lage Zwaluwe. De schipper had geweigerd, daar het water zeer
hol stond, 53 personen overlezetten; de knecht echter ondernam
den togt met een veerhengst waaraan eene boot was vastgehecht.
Naauwelijks voorbij de plaat gezeild werd de boot waarin zich
16 personen bevonden, in den grond gevaren, waardoor 9 perso
nen, meest vrouwen, zijn verdronken. Het ongeluk had plaats niet
ver van de plek waar in 1860 de Capelsche boot verongelukt is.
Aan de Eedactie van de Goessche Courant!
Mijnheer de Eedacteur!
Dingsdag namiddag jongstleden werd mij onder kruisband, namens den
heer C. C. v. d. B. aan huis bezorgd: een Overdruk uit het Christelijk
Weekblad" welk stuk met groote letters getiteld was:
en waarvan de inhoud dus luidde:
„Hel liberal sme begint met den mensch," in plaats van met God. werd
onlangs gezegd in een woord „Aan de kiezers," bij de ontwikkeling va?i het
Christelijk standpunt. Hit vereischt eenige toelichtingVoor den eenvoudigen
zij het volgende voldoende.
He regtstreeksche verkiezingen zijn een gevolg van de in 1848 aangenomens
staatsregelingHoor deze verkiezingen benoemt het volk zijne zoogenaamde
vertegenwoordigers. Heze volksvertegenwoordigers stellenbij meerderheid van
stemmende wetten vast en de regelen van inwendig bestuur. En nu wordt
de beschouwing meer en meer algemeendat de aldus vastgestelde wet het regt
maakt of geeft. Is die opvatting juist
Onzes inziens bestaat het regt onafhankelijk van de wet; maar behoeft
een vorm, om te kunnen worden toegepast. He wetten zijn de vormenwaarbij
wat regt is, in zijne veelzijdige toepassing, uitgesproken, gewaarborgd wordt.
De wetten behoor en dus te zijn: de uitdrukking van het regt in zijne veel
soortige betrekkingende vormen, waardoor het in praktijk wordt gebragt.
Het regt toch is van hoogeren aard. Ret kan niet het uitvl eis el zijn. van
het goedvinden eener tijdelijke of plaatselijke meerderheid, want dan zou heden
en in ons midden regt kunnen zijn, wat morgen of elders onregt is. Ret regt
is van Goddelijken oorsprong en onveranderlijk. He toepassing kan veran
deren naar de omstandighedende wetten kunnen verkeerd zijnhet regt
nooit! Hit is van objectieven aard.
Maar dit hooger beginsel wordt voortdurend meer ontkend, om plaats te
maken voor den alles afdoenden wil des wetgeversen zoo verkrijgt men een
subjectief regt. He wetten worden niet aan een hooger regt getoetstmaar
conventioneel vastgesteld, dat wil zeggen: bij onderlinge overeenstemming,
bij conventie maakt men wettenen stelt men vast wat als regt zal gelden.
Willekeur neemt dus de plaats in van regt, de menschelijke wil beslist en
wordt keur, toetsteen van wat regt is. Wat de gevolgen betreft van dit aan
genomen beginselalles hangt er hier van af, of men het beginsel consequent
kan doorvoerenbegeerlijk voorstellen, algemeen doen aannemen.
Naarmate het beginsel „de wil der meerderheid beslist," veld wint,
r ordt despotisme, dwingelandijonvermijdelijk. Ten opzigte der volksverkie
zingen leidt het stelselmatig tot een algemeen stemregt. En bij gevolgten
opzigte van het eigendomsregt, tot het communisme, of de leer dat alle goe
deren gemeen zijn. Eene minder bevoorregte meerderheid kan toch meenen
regt te hebben op de goederen der meer aanzienlijkenhaan inziens veel te
ongelijk verdeeld. Nu moge de een die meerdere gelijkheid langs wettelijken
weg trachten te bereiken, een ander acht de wettelijke willekeur eenen noo-
deloozen omweg, en verschaft zich met geweld, wat hij begeert.
Vraagt men, hoe het mogelijk is, dat in Nederland het liberalisme zulk
eenen overwegenden invloed heeft kunnen verkrijgen He grondoorzaak hebben
•wij te zoeken in kwijnenjabijna versterven van het godsdienstig leven in
de gemeentedat op ieder gebied doet vragenwat is in deze het door God
bepaalde regt
Maar ook onze volksaard heeft hiertoe veel bijgedragen. „Hie gerust wil
leven zeide Cats houde zich buiten staat en kerk." He tijden zijn sedert
grootelijks veranderdmaar het volkde stille burgerde eenvoudige chHsten,
bleef zich niettemin houden aan genoemden levensregel. Juist het stilzitten,
de lijdelijkheid, het toezien van velenheeft grootelijks medegeioerkt om den
hestaanden toestand mogelijk te makenHe anderen hebben niet stil gezeten,
maar gehandeld als of zij alleen waren. Bij de verkiezingen bleven velen der
onzen te huis. Zoo doende werdals H ware de vesting overgegeven.
Nu beginnen allengs de oog en open te gaanmaar wat raadHe tegen
standers sluiten zich digt aaneen. Pilatus en Herodus worden vrienden.
En niet ligt deinzen zij terug voor een middeldat tot bereiking van het
oogmerk dienstig wordt geachthet doel is immers het heil des volks
Is het wonder dat, in dezen toestand, bij velen moedeloosheid is ontstaan?
En die moedeloosheid is te sterker, bij de niet te verheelen zelfbeschuldiging,
èn van vroegere ontrouw, en van feitelijk ongeloof, althans klein geloof, on
zerzijds. Roe weinig vindt men een vasteen levendig vertrouwen op dien
God, die ten slotte toch waarheid en regt zal doen zegevieren. En van waar
zoo weinig geloof? Men gevoelt heteen geloovig vertrouwen op God vraagt
nog iets anders dan een verstandelijk erkennen der heilswaarhedenhet roept
tot eenen waarlijk chnstelijken levenswandel, tot een beslist uitkomen voor
den Heer, geen hinken op twee gedachten in eenig opzigt, tot een doen
van hetgeen onze hand vindt te doen, een werken terwijl het daq is. Slechts
waar dit gevonden wordt in diepe afhankelijkheid van God, is plaats voor
een vast vertrouwen, dat Hij ten schild zal wezen allen die op Hem steunen
en Zijne kracht in onze zwakheid zal volbrengen.
Daarom is het noodig dat de zoodanigen icorden gewezen op den feite
lijken toestand en de dreigende gevaren, op onze medepligtigheid door werke
loosheid; en tevens opgewekt tot verootmoediging, tot pligtvervulling, tot ver
trouwen op God. Immers, al beantwoordt de uitkomst op het oogenblik niet
aan onze wenschende Heer regeert; Hij zal Zijn icelbeliagen doen; Zijne
heerschappij zal eens zegevierenen dengenen, die Hem lief hebben zal Hij
alle dingen doen medewerken ten goede.
Ofschoon ik nu nog niet regt begrijp, waarom de heer v. d. B. juist
mij zoo'n blaadje te huis laat bezorgen, wil ik toch eenige oogenblikken
besteden om op hetzelve mijne bedenkingen, of zoo UEd. wilt, mijne eom-
mentarieu te maken.
Toen ik het blaadje gelezen had was mijne eerste vraag: wat toch kan
de heer v. i). B. met die toezending beoogen; vreest de man dat ik orthodox
zijndeneiging of aanleg heb om liberaal zoo niet modern (brrr
wat een schrikkelijk woord te worden, en wil hij nu, door mij dit blaadje ter
lezing te zenden mijn moed en hoop versterken om trouw te blijven aan het
orthodoxe geloof? dan moet ik zeggen dat het middel weinig afdoende
zeer zwak is. Denkt de man echter, dat ik liberaal ben, en wil hij dus door dit
blaadje mijne liberale gevoelens bestrijden, voor eens en voor altijd bezweren,
mij zoodanig overtuigen van mijne dwaling, van mijn ongelijk, dat ik met
cen geschokt gemoed mijne dwaling erken en dus geloovig mij schare onder
de vaan der orthodoxen In dat geval had ik krachtige middelen tot over
tuiging gewacht in plaats van betoogen en redeneringen die wel hei ou-
gelijk en de kwade trouw der orthodoxen in het licht jilaatscn, maar niets
afdoen om de liberalen van dwaling of 011 gelijk te overtuigen.
Of is het kwalijk verborgen spijt over de mislukte verkiezing die dit
middel doet aangrijpen om den tegenstander te kwetsen of te belcedigen?
Dan had de heer v. d. B. moeten bedenken dat wie brandnetelen opneemt
om een ander mede te geesselen zoo ligt gevaar loopt dat hij zich zelf er
smart door veroorzaakt.
Eene logische analyse van het stukje getiteld: „HET LIBERALISME"
moge den waren aard der drijveren aan het licht brengen en het hierboven
door mij aangevoerde nader staven.
„Het liberalisme begint met den mensch in plaats van met God," zie daar
den aanhef van het opstel, en al dadelijk dus eene soort van beschuldiging
tegen de liberalen. Doch waar is het bewijs voor die stelling? Ik zoek te
vergeefs naar bewijzen. Wat volgens den schrijver tot toelichting moet dienen is
daarom nog geen bewijs. De beschuldiging wordt daardoor veel meer eene
holle phrase, kennelijk daar ter neder gesteld om effect te maken, om de
goed geloovigen al dadelijk den sleutel te geven waar meu heen wilde, wie
hier teregt stondenwant wat toch heeft die beschuldiging te maken met de
verkiezingen of met de staatsregeling van 1848? Integendeel, ik vind het van
den orthodoxen schrijver niet zeer kiesch cn zeer onstichtelijk, om den heiligen
naam des Heeren zoo noodeloos in de verkiezingskwestie te mengen.
Hat het Regt van goddelijken oorsprong is zal wel uiemaud betwisten
die het met mij eens is dat het begrip van Regt een uitvloeisel is van
de edele cn tevens goddelijke gave des verstands, maar tevens is het niet
minder waar, dat er geen regt is waar de regelen ontbreken die dat regt
omschrijven en afbakenen, en daarvoor nu bestaan de wetten. De wetten
bepalen den omvang van het regt. Zonder wet kan men het regt niet
naar behooren kennen en toepassen. De etijmologie van het woord duidt
dit reeds geuoegzaam aan, het woord regt, afgeleid van regel, duidt reeds
aan dat de wet de regelmaat isde maatstaf waarnaar het regt wordt
toegepast.
Willekeur noemt de schrijver vervolgens wat hij even te voren coiiventionele
wet heeft genoemd. Willekeur noem ik eene dergelijke uitlegging of verklaring
van wat regt en wet is, zoo als de orthodoxe schrijver die geeft. Immers
indien het regt of de wet uitging van één persjon, dan eerst kon er sprake zijn
van subjectief regt; in eenen constitutioneel-mornarchaleii regeringsvorm heb
ben wij echter de waarborgen tegen subjectief-regt en dus ook tegen willekeur.
Do kundigste en we'enscbappelijkste mannen worden door het volk afgevaar
digd om hunne regten te handhaven, om hunne wetten na veelzijdige beschou
wing en breedvoer ge les, rek ng tot stand te brengen; hoe kan daar willekeur
plaats hebben, hoe kan zulk eene wijze van wetg» ving subjectief zijn? of wordt
door de wijze waarop de wet tot stand komtdie wet niet het object van
grondig onderzoek; wordt het ontwerp, alvorens tot wet. verheven te worden,
niet getoetst aan de behoeften van het volk, waarvan die wet een uitvloeisel
is, wordt door de veelzijdige beschouwing de behoefte aan zulk eene wet
niet duidelijk aangewezen voor de zulken, die, vrij van partijschap, alleen
het ware volksbelaug op het oog hebben? Iiier is dus niet de willekeur
maar de volks behoeftehet volksbelang den toetsteen van wat regt is.
Vervolgens zegt de schrijver:
Naar mate het beginsel „de wil der meerderheid beslistveld wint,
icordt despotismedwingelandij onvermijdelijk."
Grooter onzin heb ik nooit gelezen, mij dunkt dat is wel een staaltje
van orthodoxe woordverdraaiing, zinsverkrachting, verkeerde opvatting tegen
beter weten aan.
Vraag aan den minst ontwikkelden, aan den minst onervaren meusch;
waar bestaat meer kans voor despotisme, voor dwingelandij, daar waar de
meerderheid of daar waar de minderheid beslist?
Nog duidelijker wordt de moedwillige zinsverkrachting, woordverdraaiing,
wanneer de schrijver zegt:
Ten opzigte der volksverkiezingen leidt het stelselmatig tot een algemeen
stemregtEn bij gevolg (l ten opzigte van het eigendomsregt tot het
communisme, of de leer dat alle goederen gemeen zijnEene minder be
voorregte meerderheid kan toch meenen regt te hebben op de goederen der
meer aanzienlijken, kaars inziens veel te ongelijk verdeeld 1
Dat die meerderheid welke de wet aanneemt of vaststelt, juist zou be
staan uit de minder bevoorregtendat wil zeggen min gegoedenin dezen
volgelingen van Proudhon, (risum teneatis amiciü), dit betoog blijft de
schrijver in de eerste plaats schuldig te bewijzen, doch aangenomen dat
dit zoo ware, dan die minder bevoorregte meerderheid de strafbare be
doeling aan te tijgenalthans voor het minst de mogelijkheid te ver
onderstellen dat zij de goederen der meergegoeden zou verbeurd verklaren
dat is zoo laag, zoo boosaardig verzonnen, dat de taal voor mij woorden
mist om den afschuw uittedrukken die ik voor iemand gevoel die zoo
laatdunkend op zijne naasten en dan nog wel op zijne regering neêrziet.
Zoo veel is zeker: indien het geheele kabinet benevens al de leden der
Eerste en Tweede kamer uitsluitend uit orthodoxe dompers bestond, dan
geloof ik niet dat één liberaal in staat is zulke afschuwelijke gedachten te
koesteren, laat staan uittespreken, ten opzigte van zijne tegenstanders. De
liberalen mogen niet den naam hebben van regtzinnigchristelijk, zij zijn
zeer zeker regtschapenchristelijk.
Verder betoogt de schrijver van het pamphle'dat de grondoorzaak van
den overwegenden invloed die het liberalisme in Nederland heeft kunnen krij
gen moet worden gezocht in het kwijnenja bijna versterven van het gods
dienstig leven in de gemeente. Alweder betrappen wij den orthodoxen maü
op dwaling, ditmaal misschien ter goedertrouw, omdat hij niet beter weet,
oindat zijne verstands-ontwikkeling niet ruimer is.
Wanneer hij de spreuk van Cats aanhaalt „die gerust wil leven houde zich
buiten staat en kerk" en hij laat dan daar onmiddelijk op volgen; „He
tijden zijn sedert grootelijks veranderddan zijn wij dit, wat het laatste
betreft, volkomen met den schrijver eens. Want ofschoon wij liberaal zijn,
hebben wij toch moed en eerlijkheid genoeg om in andersdenkenden het
goede te waarderen en te erkennen, en daar waar het regt aan hunne zijde
is niet tegen beter weten te ontkennen of te bedillendat strijdt met onze
begrippen van regt en billijkheid.
Teregt zegt de schrijver „de tijden zijn sedert veranderd." Vroeger hal-
digde men de spreuk van Cats, men liet de zorg voor staat en kerk over
aan diegenen, die of door hooge geboorte of door sluwheid zich op het kussen
wisten te dringen, thans echter is de meerderheid van het Nederlandsche
volk wijzer geworden, en dat wel door ontwikkeling des geestes, door on
derwijs en opvoeding. Dat volk weet thans over het algemeen zeer goed
te onderscheiden wien zij deszelfs staatkundigeen staathuishoudkundige be
langen kan en moet opdragen, en dat hebben de wetgevers (de leden der
staten-generaal en de ministers) ook zoo begrepen, van daar dat zij de wet
op de verkiezingen hebben tot stand gebragt, ten bewijze, dat zij het volk
rijp en waardig achten om van dat regt gebruik te maken,
Wauneer de schrijver al verder beweert „dat Pilatus en Herodes
vrienden worden," dan zou ik meenen, dat die woordspeling terug ziet op
de orthodoxen zelve, die althans beproefden om vrienden te worden met
de Roomscii-Catholieken. Wat de schrijver al verder betoogt: „dat de
liberalen niet ligt terug deinzen voor een middel, dat tot bereiking van het
oogmerk dienstig wordt geacht onder voorwendsel dat het heil des volks