1864. N«. 80.
MAANDAG 18 APBIL.
51ste Ja^i^usg.
pinatseft^ lestuur oan $oes.
Gemeonte-raad. to Goes,
Bels.encimals.insen.
goessm niutivr.
De uitgave dezer Courant geschiedt .Haan.
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
PrJJs per kwartaal f 1,55 fr. p. p. f l.AO.
Gewone advertentiën worden k SO et. de.,
M til IJ'. 1
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks, én doódberlgtert Van
1-6 regels f 1,20, behalve het ze^elregf.
De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie nren des namiddags op den dag der uitgave.
OPENBABE VERGADERING
VAN DEN
TEN RAADHUIZE ALDAAR,
OP DONDERDAG DEN 21 APRIL 1864
DES NAMIDDAGS TEN 7 URE.
PUNTEN VAN BEHANDELING.
1. Mededeeling van ingekomen stukken.
2. Rekening van de gildenfondsen over 1863.
3. Verordening in het belang der openbare gezondheid.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOES,
verwittigen bij deze een iegelijk die zulks zoude mogen aangaan:
dat de lijst der bij besluit van heeren gedeputeerde staten
dezer provincie, van den 1 dezer, nf>. 115 (provinciaal blad
n°. 35) bevoegd erkende beoefenaren van de onderscheidene takken
der GENEESKUNST in deze provincie over het jaar 1864,
mitsgaders de lijsten van de heelkundige werktuigen, welke de
plattelands-heelmeesters en der geneesmiddelen en werktuigen
welke de apothekersgeneesheeren heel- en vroedmeesters ten
platten lande geëtablisseerd, of in plaatsen alwaar geene plaatselijke
commissie van geneeskundig toevoorzigt gevestigd is, woonachtig,
moeten voorhanden hebben, van de voorwerpen welke de droo-
gisten niet beneden de bij elk derzelve bepaalde hoeveelheden
mogen verkoopen en van de vergiften welke in de winkels
moeten afgesloten worden, zoo als dezelve bij besluit van wel
gemelde heeren gedeputeerde staten dezer provincie van den
6 en 13 Mei 1853, no. 10, (provinciaal blad no. 75,) zijn vast
gesteld, van heden af ter griffie voor de belanghebbenden ter
visie liggen, dagelijks, uitgenomen zon- en feestdagen, van des
voormiddags negen, tot des namiddags twee ure.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 16 April 1864.
>- Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN,
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GOES,
brengen bij deze ter keunis van een ieder die het aangaat: dat
het kohier van de plaatselijke belasting op de HONDEN, over
het loopende dienstjaar, gearresteerd door den gemeenteraad den
23 Maart 11. en door heeren gedeputeerde staten van Zeeland goed
gekeurd den 8 dezer maandaan den gemeente-ontvanger ter
invordering toegezonden ismitsdien ieder belastingschuldige
vermanendeom het deswegens verschuldigdeten kantore van
voornoemden ontvanger te voldoen.
En zal aan deze op de gebruikelijke wijze publiciteit gegeven
worden.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 16 April 1864.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
Onder de argumenten, waarmede de wijzigingen in de gemeente
wet bestreden worden, behoort ook, dat de ingezetenen aan accijns
heffing zoo gewoon zijn geworden dat ze de vervanging door
directe belastingen niet zouden verlangen. Dit klinkt ongeveer
als of men zeidedie blinde is al zoo lang aan zijne blindheid
gewoon dat hij niet meer verlangt ziende te worden. Indien
toch de ingezetenen begrijpen, dat langs eenen anderen weg voor
deel te behalen iszullen zij fliét langer den ouden sleur willen
volgen. Om dat te begrijpen hebben zij slechts een oogenblik
natedenken over het verschil in de sommen die zij door accijnsen
en door directe belasting betalen. De voorbeelden zijn ménig-
vuldig van menschen in den arbeidenden stand, die hoogstens'
4 in de directe belasting betalen en die alleen in den accijns
op het gemaal tot een bedrag van ruim 40 per jaar bijdroegen.
Zulke voorbeelden spreken overtuigend. Wij kunnen ons niet
voorstellen, dat de gehechtheid aan de oude gewoonte zoo groot
zal wezendat men liever daarbij blijven wildan zich zelvén
en zijne huishouding zoo aanmerkelijk te bevoordeelen. Verhooging
van directe belastingbij wegneming van accijnsen, brengt meer
voordeel aan dan afschaffing van hoofdelijken omslagbij belas
ting op voorwerpen van dagelijks verbruik.
Het dagblad heeft ons weder eenen blik doen slaan in deszelfe
geheimen en een nieuw bewijs geleverd voor de illoyale wijze
waarop het oppositie voert. Vóór eenige dagen schreef het, dat
de minister Thorleeke de herbenoeming van den burgemeester van
Amsterdam zocht tegen te werken. Niemand dacht aan zoo iet;,
dat ook slechts door eene zoodanige oppositie kon worden uit
gedacht. Onderscheidene bladen bespraken dat verzinsel of maak
ten er in het voorbijgaan melding van. Dat deed ook de Tijct,
en zeide: „wij hebben, ondanks het aanhoudend gerucht dat zelf;
in sommige dagbladen doordrong, aan zulk eene handeling vau
den minister geen geloof willen slaan." Aanstonds komt het
oppositie-blad met een artikel, waarin de aangehaalde woorden
uit de Tijd cursief worden gedrukt, en doet het voorkomen als
of werkelijk dat gerucht eenen anderen grond haddan in het
verdichtings-talent der redactie. Het blijkt daaruit, dat als men
eerst de verzinsels onder de menschen heeft gebragt, deze bespro
ken worden als of het feiten warendie het dagblad van andereu
en met anderen had vernomen. Men lette dus wel op het dub
bele streven: eerst worden er leugens gefabriceerd om daarmede
verdacht te maken, en dan wordt, uit hetgeen andere bladen daar
over schreven, de stof ontleend voor oppositie-artikelen, om de
natie legen de regering in het harnas te jagen.
De heer Stieltjes heeft al weder eene brochure gegeven, waarin
niet anders voorkomt dan proeven van het oppervlakkige, onlo
gische en onware der beweringen van den gouverneur-generaal,
en waardoor dus de heer S. een nieuw monument voor zijne
eigene wijsheid en onfeilbaarheid zoekt opterigten. Wij worden
zeker door al die brochures zoo met de Indische spoorwegen
bekend gemaaktdat wij ons bijna daarvan eene voorstelling
kunnen maken. Maar het is niet te ontkennen, dat toch eigenlijk
alle die brochures slechts van waarde zijn voor de weinigen, 'die
lokale bekendheid met Indie bezitten, want wij nemen de vrijheid
om te twijfelen, of er buiten hen wel velen in Nederland gevonden
worden, die ondanks al dat geschrijf zich een oordeel zouden
durven aanmatigen over de meerdere of mindere helling van
het oostelijk of westelijk terrein en over het aantal kunstwerken,
dat voor de eene en andere lijn benoodigd is. De vraag rijst daarom,
of al die brochures zoo veel nader brengen aan een billijk oor
deel? Eene vraagdie wij te eer untkennend beantwoorden
omdat de voorstellingen aan de grootst mogelijk eenzijdigheid
lijden, zoodat men, bij den besten wil, zich daaraan niet ver
trouwen kan. Het komt ons voor dat de heer' S. meer ingang
vinden zou wanneer hij minder schreef, en in zijn schrijven liet
doorschemeren, dat hij werkelijk aan het bestaan van menschen
buiten hem gelooft. En indien hij zoo vast overtuigd is, gelijk
elke brochure zegt, dat hij genoegzame bewijzen geleverd heeft,
waarom dan weder anderen?