1804. N°. 28.
JUrtiilsefijll JSesluur Ofln |]oe-s.
MAANDAG 11 APRIL.
518fe Jaarna n 4».
KENNISGEVING.
ZON- EK FEESTDAGEN,
fiOESXIM COIIRAAIT,
uitgave dezer Courant geschiedt Maan.
dag en Douderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prjjs per kwartaal 1,98 fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone advertentiPn worden a SO et. de
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van
1-6 regels f l,SO, behalve het zegeiregt.
De inzending van advertentiêii kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
voldoende aan het besluit van heeren gedeputeerde staten dezer
provincie, van den IB Julrj 1844, n". 1 (provinciaal blad n>, 87.)
Herinneren bij deze, onder referte aan derzelver publicatien van
den 17 Maart 1838 en 11 Junij 1842, de ingezetenen dezer ge
meente, aan de bepalingen der wet van den 1 Maart 1815, (staats
blad n». 21), betrekkelijk de
VIERING
VAN DE
hoofdzakelijk inhoudende
„Dat op die dagen geene beroeps-bezigheden mogen verrigt
„worden, welke de godsdienst zouden kunnen storen, en geen
„openbare arbeid zal mogen plaats hebben, dan ingeval van nood
zakelijkheid, met schriftelijke toestemming der gemeente-besturen.
„Dat met uitzondering van geringe eetwaren, geene koopwaren
„hoegenaamd op markten, straten of openbare plaatsen, zullen
„mogen worden uitgestald of verkocht en dat kooplieden en
„winkeliers hunne waren niet mogen uitstallen, noch met opene
„deuren verkoopen.
„Dat, gedurende den tijd voor de openbare godsdienst bestemd,
„de deuren der herbergen en andere plaatsen, alwaar drank ver
docht wordtbinnen den besloten kring der gebouwen liggende
„zullen gesloten zijn, en dat gedurende dien tijd geenerliande
„spelen mogen plaats hebben.
„Dat geene openbare vermakelijkheden op die dagen zullen
„gedoogd worden; blijvende het evenwel aan de gemeente-besturen
„vrijgelaten, hieromtrent eene uitzondering toe te staan, mits niet
„dan na het volkomen eindigen van alle godsdienst-oefeningen.
„En dat de overtredingen tegen deze bepalingen, zullen gestraft
„worden met eene geldboete van niet hooger dan 25,— of
„ingeval van onvermogen, met eene gevangenis van niet langer
„dan drie dagen, te verdubbelen ingeval van herhaalde o'ertre-
„dingen en daar en boven verbeurdverklaring der te koop ge-
legde of uitgestalde goederen en het sluiten voor eene maand
„van herbergen of andere publieke plaatsen.
Burgemeester en wethouders vertrouwen, dat deze herinnering
voldoende zal zijn, om den dag des Heeren en de erkende feest
dagen binnen deze gemeentebij voortduring op eene allezins
godsdienstige wijze te doen vieren; doch hebben niet te min, den
commissaris van policie gelast, om op de uitvoering der voren
staande verordening te letten en te doen letten, tegen de overtre
ders proces-verbaal op te maken en in het algemeen zorg te
dragendat alle hinderlijke bewegingen en gerucht vooral in de
nabijheid der gebouwen tot de openbare eeredienst bestemd, worden
voorgekomen en belet.
En opdat deze algemeen bekend worde zal dezelve worden
gepubliceerd, geaffigeerd en geïnsereerd in de Goessche Courant.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 11 April 1864.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN,
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
Particuliere berigten, met de laatste mail nit Java ontvangen,
bevestigen wat ook de Indische bladen ons medegedeeld hebben,
dat men op Java zeer ingenomen is met de rigting van ons
ministerie op koloniaal gebied, en het blijkt ons tevens daaruit,
dat men met de meeste aandacht den loop der zaken hier, nagaat.
Wij achten het niet onbelangrijk een en ander daaruit mede te deelen,
te meer omdat wij er zeker op gaandat onze berigtgeverin
de beste gelegenheid is om met den op Java heerschenden geest
bekend te zijn en tevens dat hij ons getrouw voorstelt, wat hij
rondom zich heeft waargenomen.
„De laatste mail zoo schrijft onze berigtgever in dato 27 Febr."
bragt ons ook de tijding van den afloop der begrootings discus-
sien in de Eerste kamer; ofschoon de uitslag niet anders was,
dan men verwachtte, was toch de zekerheid, dat de portefeuille in
de handen van den tegenwoordigen minister van koloniën weder
voor een jaar bevestigd was, hier algemeen zeer aangenaam. On
aangenaam daarentegen was de tijding, dat zijne gezondheid te
wenschen overliet, want inen is hier zoo algemeen overtuigd,
dat hij is the right man to do the right thing, dat men zich zeer
bezorgd maakt voor het geval, dat hij zou moeten aftreden, vóór
de door hem begonnen zaken waren uitgevoerd. Indien hij
om welke redenen dan ook, spoedig mogt aftreden, het zou een
groote stap achterwaarts zijn, op den goeden weg waar op wij ons
nu bewegen. Het heeft hier ook eenen zeer goeden indruk ge
maakt, dat de minderheid in de Eerste kamer ditmaal kleiner
was, dan bij de vorige begrootiug, en als men in aanmerking
neemt, dat vier van de afwezige leden stellig vóór zouden gestemd
hebben en dus 'óij eenè voltallige kamer de stemmen 26 vóór
tegen uiterlijk 12 tegen zouden zijn geweest, dan is de winst
niet onaanzienlijk in dat korte tijdsbestek. De vorige stemming
was, zoo als gij u zult herinneren, 22 tegen 16.
De ingenomenheid met Stieltjes neemt hier ook meer en meer
af. Het Batavia'sch Handelsbladdat bij zijn ontslag nog al
sterk zijne partij heeft getrokken, heeft, zooals gij in de vorige
mail-editie van dat blad zult gezien hebben, hem nu eene flinke
philippica gegeven. Men ziet nu, dat zijne motieven niet zoo
geheel op het algemeen belang gegrond waren. De heer de
Bordes is in het Samarangsche reeds druk aan het werk. Zoo
de spoorweg niet op den bepaalden tijd klaar is, zal het althans
niet aan ijver ontbroken hebben."
In het medegedeelde omtrent den heer Stieltjes lezen wij ge
heel de bevestiging van het geen zoo velen met ons, reed3 dik
wijls hebben uitgesproken, dat hoe veel goeds er in het werk van
den heer S. moge zijn en welken lof aan zijn persoon toekomt
dat hij zich zeiven te veel op den voorgrond stelt en te onbe
paald alles wat anderen doen afkeurt, om zelfs met zijne bezwaren
gehoor te vinden. De heer S. heeft nog niet één stuk openbaar
gemaakt, waaruit niet voor iedereen duidelijk blijkt, dat bij hem
de vraag niet is, wat algemeen belang kan zijn, maar dat hij uitgaat
van de stelling ik weet alleen wat algemeen belang moet wezen
Het oppositie orgaan heeft zich zeiven en den strijd dien hef
voert juist gekarakteriseerd in het artikel, voorkomende in no. 84.
Naar aanleiding van het conflict tusschen gedeputeerde staten
van Z. H. en het Dagbladsprekende van den commissaris des
konings in die provinciedie als minister van koloniën door
het Nieuwe Dagblad ook al gesmaad en gelasterd werd, zegt de
nu gemetamorphoseerde redactie: „zou de heer Loudon, als kom-
missaris des konings, zich de polemiek herinneren, tegen hem als
minister van koloniën gevoerd? zou dat niet uitermate kleingeestig
zijn en een man, die aanspraak zou willen maken op den naam
van staatsman, onwaardig?" Wij mogen dus constateren, dat
het dagblad zelf zegthet is kleingeestig en den staatsman
onwaardig om zich zulk eene oppositie zelf maar te herinneren,
laat staan aantetrekken. Waarlijk indien men zich zelveu zóó
bewust is van zijne onbeduidendheid en verachtelijkheid, dan be
hoort er eene hooge mate van onbeschaamdheid toe, om zich dan
nog voor een nationaal orgaan uittegeven.