MAAHDAG 14 MAART.
stam
lÉp^
Pkxatseftjfi lestuur 01111 Hoe-s.
Leden van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal, van de Provinciale Staten
en van den Gemeente-Raad
1804. .No, S|.
mssm
De altgnre dezer Courant geschiedt Maan.
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prijs per kwartaal f 1,35 fr. p. p. f 1,90.
Gewone adverteiiHPn worden a >11 el. de
regel geplaatst.
Geboorte- huwelijks- en doodberlgten van
lil 1111 JM
ijf. 1-6 regels f 1,20 behalve het zegelregt.
fMi
De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der nitgnve.
jBel5.encamal5.iris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
brengen bij deze ter kennis van een ieder die het aangaan mag:
Dat de lijsten, bedoeld bij de wet van 4 Julij 1850, (Staats
blad no. 57) aanwijzende de personendie tot het kiezen van
hevoegd zijn, alsmede die van de personen welke van de lijsten
geschrapt zijn, opgemaakt naar aanleiding van de door den ont
vanger der directe belastingen ingezondene en door hem gewaar
merkte opgave, op heden volgens art. 10 der wet vastgesteld
zijnde, dadelijk ter gewoner plaats in deze gemeente zijn aange
plakt, en dat dezelve, gedurende veertien dagen, op de secretarie
der gemeente voor een ieder ter inzage zijn nedergelegd, gedu
rende welken tijd de bezwaren overeenkomstig art. 12 der aan
gehaalde wetbij verzoekschrift door de noodige bewijsstukken
gestaafd, aan den gemeente-raad kunnen worden ingediend.
Gedaan ten raadhuize van Goes^ den 12 Maart 1864 om op
de gewone plaatsen in deze gemeente aangeplakt en in de Goessche
Courant geïnsereerd te worden.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN,
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
Putollcatle.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
herinneren bij deze de belanghebbenden aan den inhoud der
eerste zinsnede van art. 127 der wet op dié Nationale Militie,
luidende
„Aan de geestelijken en bedienaren van de godsdienst bij de
„erkende kerkgenootschappen en aan de studenten in de god
geleerdheid, die daartoe aan erkende inrigtingen van onderwijs
„worden opgeleid, wordt door ous, op hunne aanvragetelkens
„voor één jaar, ontheffing van de werkelijke dienst verleend."
alsmede aan de bepaling van art: 71 van het koninklijk besluit
van den 8 Mei 1862 (Staatsblad n<>. 46) houdende:
„dat de voormelde aanvrage om ontheffing van de werkelijke
„dienst door hem, die als dienstpligtige is aangewezen enten
„gevolge van zijn getrokken nommer, bij de militie moet worden
„ingelijfd, of die daarbij reeds ingelijfd is, jaarlijks tusschen den
„20 Maart en den 1 April, met het bewijsstuk, wordt ingediend
„bij den burgemeester der gemeentebinnen welke hij voor de
„militie is ingeschreven."
Dat derhalve de bovenbedoelde militie-pligtigen worden uit-
genoodigd om zich in tijds te voorzien van liet bij voormeld
koninklijk besluit voorgeschreven bewijsstuk, dat zij zijn bedienaren
van de godsdienst of studenten in de godgeleerdheiden om
dit, met hun verzoekschrift op gezegeld papier, voor den 1 Apri[
aanstaande, op de voormelde wijze in te leveren.
Goesden 12 Maart 1864.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
De discussien in de Tweede kamer der Staten-generaal, over
de Indische comptabiliteits-wet, leveren een nieuw bewijs voor de
.waarheid, dat de tegenwoordige oppositie mepr de personen dan de
zaken op het oog heeft. Toen er aan zoodanige wet niet scheen
gedacht te worden, werd er geklaagd over het duister, waarin de
finantiele administratie in Indie gehuld was. Thans schijnt de
openbaarheid daaraan te geven een steen des aanstoots te zijn.
Als er sprake is van hetgeen de oppositie verlangt, dan wil
zij de Grondwet niet naar den letter, maar naar den geest uit
gelegd hebben thans klemt zij zich aan den letter vast. De
zonderlinge redenering: wat de Grondwet niet gebiedt dat is
verboden, hoort men uit den mond derzelfde mannendie in
andere opzigten uit de Grondwet willen afgeleid hebbenwat
daarin evenmin geschreven staat. Het tegenwoordig debat is
daarom een overtuigend bewijs voor de waarheid, door den heer
van Heemstra gesproken: „de Grondwet mag niet uitgelegd worden
naarmate de omstandigheden zeker stelsel of het doordrijven
van zeker gevoelen wenschelijk maken." Het is intusschen vreemd,
dat zij, die zoo spreken, de inconsequentie hunner handelingen
niet opmerken.
De wet, die thans in de Tweede kamer zoo fel wordt bestreden
door sommigen, is, zoo als de heer van Bosse heeft aangemerkt,
een belangrijke stap op den weg van vooruitgang. Onze tijd
wil openbaarheid zij wil dus wat redelijk en in het algemeen
belang is. Het bestuur, dat aan den eisch des tijds voldoet,
begrijpt, zijne roeping en verdient den dank der natie. Komt de
wet tot stand dan zal de klagt over opdrijving der uitgaven
in Indie, zoo vaak als een stormram tegen het kabinet gerigt,
moeten ophouden. En de eenvoudigste in den lande kan het
begrijpen en moet het toestemmen, dat het wenschelijk is, dat
er ook op de Indische uitgaven controle zij, en dat de finantiele
belangen van Indie, die ook de belangen van Nederland zijn,
bij dé wet geregeld worden. Bij den hevigen tegenstand die
deze wet bij sommige leden der kamer vindt, en wel bij de
zoodanigen die gerekend kunnen worden, door hun advies ook
op het oordeel van het publiek invloed uitteoefenen, is het gped
de zaak juist te preciseren en opmerkzaam te maken op de
noodzakelijkheid om thans vooral te onderzoeken eer men oordeelt.
De minister van koloniën heeft in zijne rede, over het thans
aanhangige wets-ontwerp, gesproken van Engeland en van Hét
gevoelen van Engelsche staatslieden. Het oppositie-orgaan acht
dit geheel misplaatst, en veroordeelt op hoogen toon den minister,
omdat het hier de vraag niet was, hoe lord Palmerston er over
dacht, enz. Wij hebben er vrede mede, dat het orgaan liever
dergelijke citaten niet boortmaar als het naar zijn inzien niet
te pas komt, om te wijzen op het gevoelen van vreemde staats
lieden, waarom aanbidt het dan altijd den heer Groen, ook lil
zijne eindelooze aanhalingen uit GuizotStokt en andere vreemde
staatsmannen.
Volgens het Dagblad (n°. 59) „trilt het land van' verbazing
en van verontwaardiging bij den algemeen zoo sterk afgekeurde®
maatregel der benoeming van 13 staatsraadsleden in buitenge
wone diensten „de verontwaardiging en de afkeuring Welke
de benoeming van den lieer Cremers moet verwekken zullen nog
sterker zijn." Wij twijfelen of iemand iets van die aardschud-
dingen heeft vernomen, en het is zeker dat, daar alleen het
Dagblad met zijne geestverwanten getrild heeftniemand voor
wat ergers te vreezen heeft. Wij beroepen ons op de natie zelve,
die al zeer weinig over die eerste benoeming zich' heeft doen
hooren, en dus den grond voor hare gerustheid in haar zelve
heeft. Maar bovendien wij gelooven zoo vast aan het gezond
verstand van ons volk dat wij het voor zeker houden, het zal
geene verontwaardiging of afkeuring over de benoeming van
den nieuwen minister doen hooren voor het gelegenheid', ui