1864. N°. 6. DONDEBDAG 21 JAJS«4SU, Jfttamang.'
/n&V
->
sssssssssss aasassasm biuli—l. iiim—j
(illliSSCIIIi COI RtM,
OJB
*ut)
Dc uitgave dezer Courant geschiedt Maan.
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
I*rys per kwartaal f 1,95 fr. p. p. ƒ1,90.
,-Aj "F
Gewoae advertentiPn worden a (O c|. de
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberlgteu van
1-6 regels 'f l,JO, behalve het zegclregt,
De Inzending van advertentiSn kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Een onbekende schrijft in het Dagblad van Zuid-Holland den
wensch: „dat het ras der afwachten spoedig moge uitsterven."
Dat is met andere woordenhij hoopt dat onderscheidene leden
van de Staten-Generaal spoedig door den dood mogen worden
weggenomen, en natuurlijk dat allen, die met hen van dezelfde
gezindheid zijnspoedig van de aarde worden uitgeroeid. Het
dagblad, dat dergelijke stukken plaatst, waarin zoo onmensche-
lijke gedachten geuit worden, vereenigt zich zeker van heeler
harte daarmede, en het verwondert ons niet, want het is geheel
in den geest van het blad, dat geen middel ontziet om tot zijn
doel te geraken. Hoe meer het blijkt, dat dit doel als onedel
en laag wordt gekend en verfoeid, des te meer wordt alles in
gespannen om het ondanks eiken tegenstand, nader te komen.
En daar men de overtuiging krijgt, dat geen laster of leugen de
voorstanders onzer vrijzinnige instellingen doen wijken, wordt
heel eenvoudig gewenschtdat ze maar spoedig sterven mogen.
Dat is de gemakkelijkste manier, om van zijne bestrijders te
worden verlost.
Het Venlooscli Weekblad heeft zich beklaagd, dat de liberale
en anti-ministeriele pers volstrekt geene melding maakten van
de volksbewegingen in Limburgwaar ontevredenheid heerseht
over het Maastraktaat, de betrekking tot den Duitschen bond,
de voordragt tot verhooging der grondbelasting, enz. Wij kunnen
ons begrijpen, dat het onaangenaam is wanneer er volstrekt
geene notitie genomen wordt van iets, dat juist gedaan wordt
om opspraak te verwekken maar gelooven dat het blad zich
ten onregte beklaagt, daar hier geene sprake is van zamenspan-
ning tegen Limburg, maar van bedachtzaam zwijgen, omdat de
liberale pers ten minste geene eenzijdige opvatting in bescherming
nemen en geene onrust bevorderen wil door partij te kiezen.
Het Venlooscli blad beklaagt zich echter nietdat de'liberale
pers de natie misleidt, zoo als het Dagblad van Z.-Holland zegt
en voor zoo ver het dit mogt hebben bedoeld, zou het verwijt
evenzeer de anti-ministeriele pers treffen. Die gevolgtrekking
maakt het Dagblad natuurlijk niet, en het artikel dat aan de
bespreking van de klagt uit Venlo gewijd wordt (no. 16) is
weder eene merkwaardige bijdrage tot de polemiek van „het
orgaan." Het ontsehuldigt zijn stilzwijgen met te zeggen: „indien
wij den handschoen voor Limburg hadden opgenomen zou het
ligt gevraagd hebbenWaar bemoeit gij u mede." Als of het
orgaan zich nooit bemoeide met zaken van anderen en zich
nimmer een oordeel aanmatigde over de zienswijze van anders den
kenden. Maar vooral verdient het opmerking dat het orgaan zich
laat wegslepen om te zeggenZend eerst andere mannen naar de
kamer en dan zijn wij bereid u te steunen." Daar wringt de
schoen. De Limburgsehe leden der kamerdie het ministerie
ondersteunen zijn de oppositie een doorn in het oog, en men
zou deze gelegenheid willen waarnemen om hun den voet te
ligten, om daarna Limburgs billijke eischen te steunen zoo het
heet. Indien het orgaan zoo overtuigd is dat die eischen billijk
zijn en dat de afgevaardigden uit die provincie hunne roeping niet
naar eisch vervullen, dan moest het dubbele moeite aanwenden om
die eischen te steunen, indien het aan zijn programma om aller
belangen te dienen getrouw zal zijn. Nu het dat niet doet en
tot voorwaarde van zijne medewerking stelt, dat eerst de ver
tegenwoordigers door anderen moeten vervangen worden, is het
wel duidelijk genoegdat de oppositie en haar orgaan niet
naar billijkheid van eischen vragen, maar haar eisch vervuld willen
zien, om dan genadig de hand te reiken aan die haar ouder-
danig waren. Van daar dat wij stuiten op de zeer humane
conclusie: omdat gij geene vertegenwoordigers zendt naar onzen
zin, moet gij maar door schade leereu.
Wij teekenen nog eene kleine inconsequentie aan in „het
orgaan" van de anti-ministeriële partij (No. 16). De minister
van koloniën zou door de benoeming van den heer van Rees,
als raad van Indie, zijne rigting trachten te versterken. Daaruit
mag men afleiden, dat de minister, dien man kent als zijne rig
ting toegedaan. Intusschen wordt als bewijs aangevoerd, in dat
schrijven uit Indie dat de minister zaken noch personen kent,
maar blindweg eene partij-rigting bevordert. Als de minister
zoo dom iswaarom hem dan van zooveel sluwheid beschuldigd?
De Indische geestverwanten van „het orgaan" zijn verwonder
lijk eenstemmig met den patroon.
Het Utrechtscke Dagblad bevat een artikel over den heer
Stieltjes en drukt den wensch uit, dat de pers gaarne moge over
nemen de inlichtingen, die het dagblad met dankzegging ont
vangen heeft en nu ter kennis wil brengen van het publiek.
Intusschen lezen wij daarin niets anders dandat de heer Stieltjes
een bekwaam man is, maar daarover heeft nooit eenig verschil
bestaan en dat was algemeen bekend; dat de heer S. bedankt
heeft voor het aanbod om bij de Groningsche kanalen te wor
den geplaatst; maar dat is reeds lang door alle bladen schier
aan het geheele land verkondigd; dat de heer S. zich niet heeft
aangeboden, maar door de toenmalige regering is aangezocht om
naar Indië te gaan, maar niemand heeft ooit beter geweten
of het was juist de regering, die den heer S. verwijderde, op
het oogenblik der verkiezing voor de Tweede Kamer,"toen de
heer S. kaudidaat was gesteld. Wij begrijpen dus niet welke
inlichtingen het artikel van het TJtrechtsche Dagblad geeft, die
als iets nieuws moeten worden overgenomen. Op één punt meenen
wij zelfs, dat wij het ütr. Dagbl. meer inlichtingen kunnen geven.
Het schijnt namelijk, volgens dat blad, dat het eervol ontslag van
den heerS. als officier niets gemeens had met de zaak der verkiezing.
Hier is eene onjuistheid, willens of onwillenswij beslissen dat
niet, geschreven. De regering wilde den heer S. naar Indië
zenden, toen hij kans had als vertegenwoordiger gekozen te wor
den. Deze liet zich vinden de aangeboden betrekking in Indië
te aanvaarden en voor de kandidatuur in Amsterdam te bedan
ken, mits hem eervol ontslag werd verleend. Men zegge dus
niet, dat hier volstrekt geen verband van zaken bestond. Zeker
wordt een algemeen bekend, maar door sommigen vergeten, feit
in verkeerd licht geplaatstom de kandidatuur te bevorderen
1 van den heer S. te Almelo, in het tegenwoordige oogenblik. Wij
laten aan ieder vrijheid om zijne kandidaten aantebevelen, maar
als men ze aan anderen wil opdringen, dan geve men niet voor,
dat men anderen juist inlichten wil, vooral niet als men eene waar
heid zegt en eene waarheid zwijgt, de feiten isoleert die naauw
met elkander verbonden zijn, en een en ander zoo groepeert als
men meest dienstig acht om zijn bijzonder oogmerk te bereiken.