het scheen bezwaar maken moest om ons gelijke officiecle
mededeeling te doen.
Men kondesverkiezende, toen dus nog verklarentwijfel te
voeden, in hoeverre de grond-eigenaren in de calamiteuse pol
ders, betaalden wat zij betalen moesten, voor men ook volgens
het reglement zelve tot de heffing der opcenten kon overgaan.
Nu echter, zegt hij, is alle twijfel dienaangaande vervallen.
In Mei jl. is in de afdeelingen mededeeling gedaan, van den
uilslag der taxatie van al de calamiteuse polders in ons gewest,
en nu bestaat er zekerheid dat door deze op verre na niet
betaald wordtwat volgens het reglement of het decreet van
18 H als maximum door hen betaald moet worden voor
en al eer art. 11 waarop dit voorstel steuntkan of mag
worden toegepast.
En nu, zegt hijvraag ik met het polder-reglement in de
hand en bepaald met het oog op art 11, hoe zou het moge
lijk zijn, om na de officieele mededeeling dat geen enkele der
calamiteuse polders betaald wat zij betalen moetenook nu
nog te kunnen medewerken om eene belasting te doen heffen
van minder belanghebbenden, waarvan eerst dan sprake zou
kunnen zijn, zoodra het ontoereikende aan onsaan ons mijn
heer de voorzitter! zal gebleken zijn, nadat de direct belang
hebbenden eerst zullen betaald hebben waartoe zij volgens
het bestaande reglement verpligt zijn.
Zoo lang de direct belanghebbenden, zoo vervolgt hij, dus
niet zullen betaald hebben wat zij betalen moeten kan er
immers geen oordeel worden geveld, over het al of niet toe
reikende van de middelen, welke de heffing van opcenten in
allen gevalle moet voorafgaan en zeker niet door ons aan
wier kennisneming alles onttrokken blijft, wat het miraculeuze
fonds dier polders betreft.
Hij weet het, zegt hij, dat er bij sommigen vrees bestaat,
dat door niet langer van deze zijde, zij het zelfs tegen hunne
overtuiging in mede te werkenom deze als onwettig ge
brandmerkte belasting te bestendigen door enkelen welligt
schade zal geleden worden in hun bijzonder belang.
Maar, zegt hij verderwij zijn hier geroepen en verpligl,
het algemeene belang der ingezetenen van dit gewest te be
vorderenniet naar individuele inzichten immers zeker niet
daar waar de wel gebiedend spreekten wij mogen het bij
zonder belang van enkelen, ja van ons zeiven, niet éénzijdig
voorstaan ten koste van het algemeenewaar de wet spreekt,
die wij beloofd hebben te zullen helpen handhaven moeten
alle consideration van bijzonder belang wegvallen.
Hij zegt geen schooner roeping te kennen als vereerd te
worden met een mandaat van zijne medeburgers, om hunne
algemeene belangen te helpen bevorderen éénmaal daartoe
benoemd is het aanvaarden daarvan eene daad van vrije
wil. Vrijwillig leggen wij als zoodanig den eed af en zweren
wij de grondwet en de wetten van den staat getrouw te zullen
helpen handhavendie eed maakt ons allen tot slaven der
wet, en wij doen tegelijkertijd afstand van de anders welligt
meer verschoonbare, en zeker niet strafbare neiging, om onze
bijzondere belangen te bevorderen ten koste der algemeene.
Hij die dit niet kan doen, zoo vervolgt hijdoe afstand van
zijne publieke betrekkingenhet eervolle toch wordt er door
opgeofferd, en nog eens de aanvaarding heeft vrijwillig plaats
gehad.
Met het oog dus op den pligt van ieder lid dezer ver
gadering, zegt hij, niet te aarzelen om te verklaren, dat in
zijn oog alleen die ledenvóór het thans in behandeling
zijnde voorstel kunnen stemmen, die in gemoede de verklaring
kunnen afleggen
1". dat de grondeigenaars der calamiteuse polders, werkelijk
betalen, het geen zij volgens de wet, betalen moeten,
voor en aleer er volgens art. 11 opcenten zouden kunnen
geheven worden.
2 zij, die in het heffen van belastingen door den koning, bij
simpel kon. besluit, zonder sanctie van de wetgevende
magtgeen strijd zien met de door hun bezworen
grondwet, die dit ten eenen male verbiedt.
5". zij, die zich niet bezwaard vinden om eene verklaring af
tcleggen, als welke hier wordt gevorderd, namelijk: dat
wij overtuigd zouden zijn, dat er behoefte bestaat, om
van de ingezetenen iu 186-4, weder plus minus 75000,
belasting te heffen ten behoeve der cal. polders en
dus eene verklaring van bekendheid met den toestand
van een fondswaarin jaarlijks tonnen goeds worden
gestort, en waarvan aan niemand rekening of verant
woording wordt gedaan veel min aan ons die er over
zouden oordeelen.
i'\ zij, die verklaren kunnen dal zij de overtuiging hebben, dat
de opbrengst dezer belasting uitsluitend besteed wordt
voor het onderhoud der calamiteuse polders in Zeeland.
Men denke, zegt hij, daar bij aan Walcheren, welke
polder, hoe wel niet calamiteusvan die opcenten jaarlijks
ruim f 17000,cadeau krijgt.
Alleen zij, die van dit alles overtuigd zijn, kunnen in zijn
oog vóór het voorstel stemmen, en dien ten gevolge mede
werken, om eene zoo veel ergenis gevende belasting, op nieuw
voor een jaar te bestendigen eene belasting, waaromtrent
volgens zijne verklaringdoor niemand regt kan verkregen
worden, zoo dat ieder verzet voor de contribuabelen onmogelijk
wordt gemaakt, en zulks ten spijt van het eenparig getuigenis
van alle bevoegde beoordeelaars, waaronder mannen van naam,
dat de heffing onwettig plaats heeft.
Van verschillende zijden, zegt hij, is hem voor den aanvang
dezer zitting de vraag gedaan, wat naar zijn oordeel de ge
volgen zullen zijn zoo wel van de aanneming als van de
verwerping van dit voorstel? Hij wil zijn antwoord gaarne
aan het oordeel van alle zijne medeleden onderwerpen.
Ik gevoel echter, zoo vervolgt hij, al hel moeijelijke mijnheer
de voorzitter! om iu de gang van mijn betoog, zelfs den schijn
te blijven vermijden, als of ik mij zou willen opwerpen om
eenige critiek uitteoefenen over de individuele stem van som
mige mijner medeleden; ik hoop dat mij geen woord ontvallen
zal, waardoor ik den schijn daarvan op mij zou laden hel
is toch mijne overtuiging, dat ieder onzer vrij moet blijven om
te stemmen naar goedvinden; ik eisch en reserveer die vrijheid
voor mij zeiven en betwist ze dus ook niet aan anderen; ik
geloof niet, dat iemand onzer daartoe het regt heeft; alleen
onze mandatarissen kunnen geacht worden daartoe bevoegd
te zijn; maar het is geheel wat anders om het resultaat eener
stemming in het algemeen te beoordeelen, daartoe meen ik
mij volkomen vrij, en het is in dien geest, dat ik mij voor
genomen heb te wijzen op de gevolgen eener aanneming
van dit voorstel, en dit doende, aarzel ik niet Ie zeggen, dal'
zij die tot de aanneming van dit voorstel zullen medewerken,
onverminderd de drukkende last op de ingezetenen gelegd
door het bgdrag der belasting zelvede bouwstoffen zullen
'leveren, om op onze vergadering de blaam te doen werpen,
van gemis van alle zelfstandigheidde blaam van laffe
toegevendheid en zeer zeker van zwakheid in hel handhaven
onzer regten en in de vervulling onzer pligten en dat
zouden wij doen, in een oogenblik als hel tegenwoordige,
waarin wij onderhandelen met de hooge regering, om één
der gewigtigste aangelegenheden van Zeeland te regelen waarin
wij onze regten verdedigen, tegen de in ons oog onredelijke,
onbillijke zoo al niet onwettige eissclien van den minister van
binnenlandsche zaken.
Wij weten, zegt hij, wat de eisschen zijn van den minister
betrekkelijk het polder reglementen zijn overtuigd dat die
eisschen het gevolg zijn van eene, in ons oog althans, onjuiste
beoordeeling der toestanden.
Wij betreuren het, zoo vervolgt hij, dat lol nog toe de
betogen van gedeputeerde staten uitgegaan zoo weinig uit
werking op liet gevoelen van den minister schijnen te hebben,
dat blijkens zijne missive van 91 September jl. aan heeren
gedep. staten gerigt, van zijne zijde nog geen haar breed
afgeweken isvan de hoofd-bepalingen welke hij bij den
aanvang onzer werkzaamheden om een nieuw polder-reglement
te ontwerpen, op verzoek van gedeput. staten, aan hen heeft
medegedeeld en die in zijn oog de grondslagen zouden moeten
uitmaken van een reglement voor de polders in Zeeland,
immers, van een reglement dat door hem ter goedkeuring aan
Z. M. den koning zou kunnen worden aangeboden.
Hij heeft, zegt hij, voor hem leggen de afschriften van de
jongste briefwisseling tusschen den minister en hel collegie
van gedeputeerde staten gevoerd, waar uit hij slechts ééne
bijzonderheid wil aanhalen.
Tegenover het verlangen van den minister om districts
polder-besturen vast te stellen, verklaren heeren gedeputeerde
stalen, dat een daartoe strekkend voorstel geen kans zal hebben
om bij de staten ingang te vinden waarom zij verklaarden
bezwaar te moeten maken om een soortgelijk voorstel op nieuw
te doen.
En nu vraagt hijwaarop nu steunt eene zoodanige ver
klaring anders, als op het vertrouwen, dat deze vergadering
te veel zelfstandigheid bezit, om hunne eenmaal uitgesproken
overtuiging opteofferen, zonder grondige wederlegging hunner
dwaling; en vraagt verder, welke uitwerking eene zoodanige
verklaring van heeren ged. staten hebben kanbij den minister,