Bijvoegsel van de Goessche Courant van Maandag den 7 December 1863. 95. No. „om aan de regering te kennen te geven, „dat voortdurend in 1864 het geval zal be- „staan, waarin volgens art. 11 van het regle- „ment van administratie der polders in „Zeeland, door eene heffing van opcenten „op de directe belastingen moet worden „voorzien, en dat naar het oordeel der Pro vinciale Staten geene redenen bestaan om „daarvoor andere cijfers dan tot dusver te „bepalen," namelijk 10 opcenten op de grond- en 5 opcenten op de personele belasting. Verslag van het verhandelde in de openbare vergadering der Provinciale Staten van Zeeland, op Vrijdag den 6 November 1865, betrekkelijk het voorstel van Heeren Gedeputeerde Sta ten tot heffing van opcenlcn op de grond- en personele be lasting over 1864 namelijk: Nadat door de heer Verhagen als centrale rapporteur, het verslag der afdeelingen was voorgelezen, waaruit bleek dat een zeer aanzienlijk getal ledenhoewel de minderheid uitma kende verklaard hadden dat zij zich met het voorstel niet konden vcreenigen en vele anderen schoorvoetend daartoe zouden overgaan verklaarde de voorzitter dat Heeren Gedeputeerde Staten geene aanleiding gevonden hadden om in hun voorstel wijziging te brengen en opende hij de discussie's over het zelve. De heer Verhagen het woord gevraagd en bekomen heb bende zegt zich gevleid te hebben, dat eindelijk de strijd 15 jaren lang gevoerd tegen dat voorstelgeëindigd zou zijnen waarom Nietzegt hij omdat ten voorleden jare het*gctal leden» dat er toen tegenstemde zoo aanzienlijk was o neenim iners slechts 5 leden verklaarden er zich tegen, terwijl er nog altijd 27 waren welke er zich vóór bleven verklaren. Maaren daarop wil hij in de éérste plaats wijzen dat voorstemmen ging destijds door velen, zeer velen gepaard met bijzonderheden die hij nu vooral in herinnering meent te mo gen brengen. Eene geheele afdeeling, bestaande uit 11 leden, toch ver klaarde éénstemmig, dat zij schoorvoetend daartoe nog éénmaal zouden overgaan, doch dat het zou zijn voor de laatste maal. De notulen bewaren voor hem althans, (als destijds even als nu belast geweest met hel opmaken van het centraal rapport der afdeelingen) de namen van dat elftalzonder van anderen te spreken die gelijke verklaring deswegens afgelegd hebben en die namen strekken hem ten waarborg, dat hij althans nu niet meer met één enkele woordvoerderde eenige zal zijn om strijd te voeren tegen dit, jaarlijks zoo veel ergernis gevende voorstel, waarbij men op de meest onwettige wijze eene belas ting van 75000,helpt leggen op de ingezetenen van deze provincie, dat hij, (met het lid uit Groede) zegt hij, niet lan ger hier alleen zal staan in dien strijd dien strijd voor bil lijkheid en regt.» Hij meent dal het onnoodig is in herinnering te brengen wat later na die aanneming, heelt plaats gehad in de daarop volgende najaarszitting van 1862. Wie toch, zoo vervolgt hij, heri inert zich niet het destijds gesprokene door het geachte lid uit Wijhelminadorp 1) Moest een en anderzoo vraagt hijde minderheid niet versterken in het gevoelen zoo even door hem te kennen ge geven, dat die strijd zou zijn geëindigd, en zoo al niet geein digd nu zeker door meer talentvolle redenaars zal worden gevoerd als tot hiertoe heeft plaats gehad. Maar er was in zijn oog meer dat hem grond gaf om te denken dat de strijd voor goed geëindigd was. i) De lieer I. O. .T. van den Bosch verklaarde toen openlijk dat die leden die tot nu toe de heffing der opcenten voor de calami-euse polders altijd bestreden hadden volkomen gelijk hadden en dat de waarheid aan hunne zijde was, er bijvoe gende ,,lant het ons eerlijk verklaren, terwijl velen met mij tegen hunne overtuiging hebben gestemd, deden nij dit alleen, om van twee kwaden het minst kwade te kiezen." Het eminentehoofd onzer regering, zegt hij, de ministe" van Binnenlandsche zaken was voorgegaan deze verklaarde toch in 1862 uitdrukkelijk, blijkens de destijds medegedeelde bescheiden, dat het de laatste maal zou zijn dat men deze vergadering lastig vielom een votum van goedkeuring te geven, aan eene ook in zijn oog onwettige wijze van belas ting heffing. In de zomerzitting van dit jaarwaar dit voorstel eigenlijk thuis behoortwas het niet ingekomen, en ook nu werd het eerst bekend gemaakt, nadat reeds officieele mededeeling ont vangen was van al de onderwerpen, welke men in deze zit ting zoude te behandelen hebben. Gaf een en anderzoo vraagt hij hem geen regt om te doen denken dat de strijd over dit onderwerp als geëindigd te beschouwen was? Hij zegt zich daarin echter te hebben vergist; ter elfder ure toch zien zich de tegenstanders dezer onwettige belasting heffing (en hij zegt er eene eer in te stellen daartoe te behooren) op het onverwachts geroepen om dien strijd weder op te nemen. Zal hij zich ook vergissen in het vertrouwen dat. de minderheid, zich nu althans zal zien versterkt in dien strijd van billijkheid en regtdoor mannen, wier welsprekende taal in zijn oog ongetwijfeld meer zal vermogen, als zijne zwakke pogingen en die van andereu tot hiertoe hebben uitgewerkt. Hij hoopt het niet en wil het veel min gelooven. Hij zal trachten zoo min mogelijk in herhalingen te vallen, van <ie vele gronden waarop dit voorstel kan bestreden worden en sedert, jaren door hem bestreden is. _Hij wil gaarne bekennen dat het hem ieder jaar steeds moei- jelijker viel, om nieuwe gronden aantevoeren, ten einde zijne medeleden zoo mogelijk te overtuigen dat dit voorstel niet kan niet mag aangenomen worden de vergadering kent ze allen, en hoewel schier nimmer weersproken veel min vveder- legd, leverde de uitslag der stemming tot hiertoe nimmer het zoo zeer door hem gewenschte resultaat op. Één feit, ééne omstandigheid, in zijn oog allesletterlijk alles afdoende om de aanneming van het voorstel onmogelijk te maken wil hij echter kortzoo kort mogelijk op nieuw aanvoeren en bespreken, omdat bet nu althans door niemand meer zal worden geignoreerd, tenzij men witzwart zou kun nen heeten het werd door hem ten verleden jare voor het eerst aangevoerd en het scheen hem toe, dat hel niet geheel zonder uitwerking bleef. Toen reeds had hij in zijn oog voldoende gronden om zijne medeleden met vrucht te kunnen wijzen op het reglement zelve en meer bepaald op de bewoordingen van art. 11en hoe het onderwerpelijke voorstel, toepassing bevattende van dat artikel, niet ontvankelijk was. Hij wees er toen reeds op, dat er volgens dat artikel geen sprake kon zijn om opcenten te heffenimmers niet voor en aleer de middelen in de voorafgaande artikelen van het regie ment vermeld, zouden zijn uitgeputen doet voorlezing van art. 11 Bij ontoereikendheid der middelen in de voorafgaande artikelen aangewezenzullen er op de directe belastingen zoodanige opcenten worden gehevenals door den koning na verhoor der staten zullen worden bepaaldwaarvan »de opbrengst uitsluitend voor hel onderhoud der calami- «teuse polders zal besteed worden Ten aanzien van dit artikel, zegt hij, zijn wij eene nieuwe phase ingetreden; in 1862 toch kon hij slechts een beroep doen en op de overtuiging die ieder lid voor zich zelve hebben moest, dat de calamileusc polders op rei re na niet betaalden wat zij als e'efrsle voorwaarde van hulp of subsidie betalen moeten, namelijk de helft hunner opbrengst, en op de taxatie van slechts vijf polders waarvan het resultaat niet aan de staten, maar door den commissaris des konings aan den mi nister van binnenl: zaken en door deze aan de tweede kamer was medegedeeld waaruit hel feitelijk bleek dat geen dier polders, aan hunne verpligte betaling voldeden. Men zal zich herinnerenvervolgt hijdal onze geachte voorzitter naar

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 5