ORANJSP ÖF ÜOOD, WIT EN BLAAIIW?
1863. N0. 88. DONDERDAG 13 NOVEMBER 50' Jaargang-
De uitgave dezer Courant geschiedt Maan.
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
S'rijs per kwartaal f 1.95 fr. p. p. ƒ1,90.
Dewono advertentiün worden a SO et.
regel geplaatst,
tieboorle-, huwelijks- en doodberlgten van
1-6 regels f l.SObehalve liet zegelregt.
De inzending van advertentiün kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Omtrent weinige onderwerpen heerscht bij het groote publiek
zooveel onzekerheid als omtrent de kleur die de eerste baan
der Nederlandsche vlag moet dragen en van dien toestand van
onwetendheid maken zekere reaciionnaire libellen uit Utrecht ge
bruik, om de historie te verdraaijen en de grofste leugens ten
aanzien van de geschiedenis der Nederlandsche vlag op te dis-
schen. Vroeger was het goed vissehen in dat troebele water
omdat die geschiedenis lang in nevelen gehuld was. De vlijtige
nasporingen onzer oudheidkenners in de laatste jarenhebben
echter dien sluijer opgeheven. Wij zullen hunne hoofd-resultaten
die in de tegenwoordigen dagen meer bijzonder van belang
zijn tot bladvulling beknoptelijk mededeelen, op het voetspoor
van het artikel rood wit en blaauw, van den heer P. C. G.
Guijot, opgenomen in deel I der nieuwe reeks van de Bijdragen
voor faderlandsche geschiedenis en oudheidkundeverzameld en
ullgeqecen door mr. Is. An. Nijhoff, Arnhem 1859, waar men de
zaak breedvoerig uiteengezet en met bewijzen gestaafd vindt.
Eeeds ten tijde toen Holland met Zeeland door het huis van
'Beijeren geregeerd werdwaren rood wit en blaauw de lauds—
heerlijke kleur, en bijgevolg de kleuren der landzaten van die
graafschappen. Ook onder het opvolgende huis van Bourgondie,
waren het de landsheerlijke kleuren. Het huis van Oostenrijk,
dat gewoon was, de gewesten, die liet aanwon, in het bezit van
hunne wetten en gebruiken te laten, bragt geene verandering in
de kleuren, en bleef zelfs de vlaggen der Nederlandsche oorlog
schepen met het Bourgondische huis versieren. Dit duurde onder
Philips II voort, terneer omdat de opstandelingen in den eersten
tijd nog altijd beweerden aan den koning getrouw te blijven-
Zelfs do watergeuzen lieten de rood-wit-blaauwe vlag wapperen
en noemden die de prinsevlagovereenkomstig den naam van
hunne schepen, die prinsenschepen genoemd werden, omdat zij
hunne commissie-brieven en bevelen van prins Willem I ontvin
gen. In hun enthusiasm us voor de zaak van den prins vervingen
zij allengs liet rood door oranje en biagten nu ook dien naam
van prinsevlag op de oranje-wit-blaauwe vlag over, die van dat
oogénblik af, den geheelen tachtigjarigeh oorlog door, tot aan
het jaar 1653 de oorlogsvlag der zeven versenigde provinciën
gebleven is en ook bij de vaandels van het leger was ingevoerd.
Dat was het populaire oranje-blanje-lleu.
Toen na den dood van prins Willem II de jonge Willem III I
van de waardigheden zijner vaderen werd uitgesloten, werd het
oranje uit de oorlogsvlag verwijderd en weder door het rood ver
vangen. Willem III, hersteld in zijn rang en tot stadhouder
uitgeroepen, handhaafde de rood-wit-bluauwe vlag, die, omdat
er andermaal een prins aan het hoofd van den staat stond, nu i
wederom prinsevlag genoemd werd. Van dat oogénblik is zij niet
meer veranderd. Opmerkelijk is het, dat de genoemde wijzigingen
zich steeds tot de oorlogs vlag bepaald hebben en dat de vlag
der koopvaardijschepen, zonder uitzondering, altijd rood-icit-blaauiv
is gebleven. Wij zien dus, dat de rood-ivit-hlaauwe vlag sinds
meer dan vijf eeuwen de nationale vlag is, en slechts gedurende
een tijdperk van 80 jaren, en alleen bij de oorlogschepen en
het krijgsvolk, oranje in plaats van rood heeft vertoond.
Wil men zijne sympathie voor het Huis von Oranje aan den
dag leggenmen late eene vlag van enkel Oranje wapperendie
als zoodanig ook historisch is, sedert den onsterfelijken grond
legger onzer Nederlandsche vrijheid; doch men zaaije geen twee-
dragt door het over den ganschen aardbol roemrijk bekende rood-
wit-blaauw, dat ook sedert 1813 door onze koningen onveran
derlijk gehandhaafd en goedgekeurd is, door eene combinatie te
vervangen, die geen wortel heeft geschoten.
DE TIJDSTEOOM, 6jaargang, 4» dl. n". 11, Non. 1863.
(INGEZONDEN.)
In zijn nummer van 11. Dingsdag, verkondigt het Dagblad op
den gewonen snoevenden toon, dat het nog vóór de openbare be
handeling der Staatsbegr ooting met een groot tal van jeiten zal
bewijzen o. a. „dat de tegenwoordige Eegering eene Eegering
is in de hoogste mate beginselloos en daardoor anti-nationaal,
„want, dat hare daden geen ander beginsel dragen, dan het be-
„ginsel om ondanks beginselen en nationalen wil, aan het Bewind
„te blijven." Wij vragen:
Zal het met dit bewijs gaan zoo als met het even luid aan
gekondigd bewijs, dat het heirleger van liberale bladen in ons
land allen machines zijn, die door ééne en dezelfde hand worden
in beweging gebragt; naar welk bewijs „de natie" nog steeds
te vergeefsch uitziet
Of zal het toegezegde bewijs geleverd worden door een tal
van feitenop de openbare straat? Vóór de openbare behan-
i, deling der Staatsbegr ooting." Welligt op 17 November?
Nationale ml." Is dat de wil van het volkdat achter de
kiezers staat?
De geschiedenis van het eerste ministerie Thorbecke en de April
beweging, waardoor het tot aftreden werd genooptliggen nog te
versch in het geheugenom niet volkomen het vermoeden te wet
tigen, dat de oppositie inconstitutionele middelen beraamt om
het tegenwoordig ministerie van het Bewind te verwijderen.
Op parlementair terrein onverwinnelijk en zelfs ter zake van
de question bruiante van 1853 „door de groote meerderheid der
Tweede Kamer gesteund, werden de godsdienstige hartgtogfcen
der natie kunstmatig in beweging gebragt en het ministerie .van
1849 moest wijken voor den „volkswaan van één dag-."
Tegen over het ministerie van 1862 bevindt de oppositie? zich
in dezelfde stelling. De bekwaamheid en voortvarenhëid, waar
mede zoowel op binnenlandsch als op koloniaal gebied eene me
nigte nuttige zaken worden tot stand gebragt, waarvoor onder
scheidene vorige ministerien zijn gestruikeld, versterken eenerzijds
dagelijks de kracht van de regering en het vertrouwen door het
volk en de vertegenwoordiging in haar gesteld, en brengen an
derzijds meer en meer de onmagt der oppositie aan den dag en
doen bij haar de kansen op eene parlementaire nederlaag van het
ministerie steeds flaauwer worden.
Is het dan wonder, dat de natie met het antecedent van 1853
voor oogen, spoedig geloof slaat aan vermoedens en geruchten
omtrent inconstitutionele bedoelingen bij de oppositie? Is het
wonder, wanneer men juist nu de honende en opruijende taal
leest van het orgaan der oppositie dat zich niet ontziet, het
ministerie te beschuldigennu eens dat het den koningdan
eens dat het de vertegenwoordiging misleid? Ook al zijn ze
geheel ongegrond, heeft de oppositie het alleen aan zich zelve
en hare antecedenten te wijten, indien die geruchten en vermoe
dens zoo gereeden ingang hebben gevonden.
Eenige industriëlen te 'sHage hebben reeds toegegeven aan het
verzoek, om dooi hunne werklieden op den 17 N.ov. een op tog t
te doen houden. Gelijk men weet, was dit vroeger voorgenomen,