1863. N°. 85. MAANDAG 2 NOVEMBER. 50*° Jaargang. COllANT. De uitgave dezer Courant geschiedt Slaan, dag en Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal f 1.35 fr. p, p. f 1,90. Gewone advertent!?» worden a 'ZO et. d» regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doödhcrlgten van 1-6 regels f 1,8©behalve het zrgelregt. De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der nitgave. Tot dit noinmer behoort een BIJVOEGSEL, houdende, behalve het verslag van het verhandelde in den Gemcente- Raad van Dingsdag "27 Ocloberjl., nog drie bekendmakingen van het Gemeente-bestuur 1°. betrekkelijk de op 10, 17 en 24 dezer te houden veemarkt, 2o. benoeming vroedvrouw in plaats van Mejufvrouw Vcrtregt, 5o. opwekking tot deelneming aan het te vieren nationale feest. Het Volksblad geeft weder een merkwaardig bewijs, dat het vooroordeel tot onbillijke en onjuiste conclusien voert. He scherp zinnige schrijver van zoo menig belangrijk artikel in dat blad spreekt over de besluiten van vele gemeenteraden, om gelden af tezonderen voor de feestviering in deze maand, ter gedachtenis aan onze herkregen onafhankelijkheid, en verwondert zichdat de minister van binnenlandsche zaken daarop geene aanmerking maakt, daar hij gemeend heeft zulks te moeten doen op de vaste posten van uitgaaf voor ververschingen, aan de leden van stembureaus te verstrekken. Daargelaten welk oordeel men meent te moeten vellen over de aanmerking van den minister op eene uitgave voor zalm-diné's enz., zoo dikwijls er stemmingen in eene gemeente plaats hebben, zal ieder erkennen, dat cr ecu hemelsbreed ^et- schil is, tusschen uitgaven die periodiek terugkomen en die welke eenmaal bij eene gansch bijzondere gelegenheid worden gedaan. Zijn er gemeente-besturendie meenen dat de gemeentc-financien geene andere dan volstrekt noodige uitgaven gedoogen, en die daarom niets voor de feestviering hebben bestemdzij handelden niet alleen in het belang der gemeentemaar zij toonendat hoe ook gezind om eene heugelijke gebeurtenis jubelend te geden ken het zwaarste bij hen het zwaarste weegt. Dc gemeente kan niet anders dan dankbaar daarvoor zijn, en zoo hare leden toch feestvierenhet genot zal te grooter zijnomdat daarom aan het algemeen geene lasten worden opgelegd. Zijn er daarentegen andere besturendie vrijheid meenen te hebben, om uit de gemeentekas tot de feestviering bijtedragenwie zou daarop aanmerking maken en het eene uitgave achten, die men moet nalaten? Wij hebben er volkomen vrede mededat, waar dit geschieden kan, de ge meentekas tot zulk een doel bijdrage. Het is dan eene uitgave, waarvan de geheele bevolking geniethetzij direct of indirect eene uitgave, die wederom aan velen voordeel aanbrengt; en die, wat het voornaamste is, niet ieder jaar of herhaaldelijk in één jaar voorkomen kan, maar die slechts om de 50 jaren plaats heeft. Zij is van geheel anderen aard, dan die voor de stembureaux en is door haar exceptioneel karakter boven alle aanmerking verhe ven. De schrijver van het Volksblad komt vervolgens nog tot eene andere niet minder onjuiste gevolgtrekkingals hij zegtdat de minister inconsequent is, nu hij die uitgaven toelaat, na verkon digd te hebben, dat de regering zich niet mogt bemoeijen met de feesten. Toen de minister dit laatste zeidebedoelde hij daar mede, dat de kooge regering het initiatief der feesten niet nemen kondaar deze van den volksgeest moesten uitgaan, en bij voor schrift van liooger hand alle waarde verliezen zouden en door velen als een last zouden worden beschouwd. Maar nu eenmaal de natie haren lust tot feestvieren heeft geopenbaard en in elke stad schier belangrijke herinneringen daartoe leidenis het na tuurlijk, dat de gemeente-besturen, die daarvoor fondsen bezitten, voorgaan en leiden. Er is wederom een groot verschil tusschen eene bemoeijing van het landsbestuur om feesten te verordenen, en die der gemeente-besturen om de gewenschte feesten te bevor deren. Het geldt hier twee zaken, die voor geene vergelijking vatbaar zijn. Maar daaruit vloeit dan ook voort dat het eene ongepaste oordeelvelling is, dat de minister wijkt voor de kracht der nationale bewegingals hij die bewuste feestuitgaven buiten aanmerking laat. Wij voor ons zijn overtuigd, dat de heer Thor- becke de nationale beweging volstrekt niet heeft willen tegen werken en voor zich zeiven hartelijk instemt met de vreugde van ons volk. Meende hij desniettegenstaande op eenige gemeente uitgaven aanmerking te hebben, hij zou voor geene nationale be weging wijken en nalaten wat hij pligt meende te zijn. Maar nu laat hij de gemeente-besturen even vrij in het bepalen van geld sommen, als de natie in het vragen om feesten waartoe geld noodig is. Wij achten het dus onedel om te denken, dat het bij den minister zou kunnen opkomen, om op die uitgave als ongeoorloofd aanmer king te maken; onedel om moedwillig zaken te verwarren, ten einde personen hatelijk te maken. Slechts vijanden van den minister kunnen tot zulke gedachten komen of in de uiting daarvan behagen vinden. En al is de persoon, wien zulk eene hatelijkheid geldt, verre daar boven verheven, er ligt iets geheel onverdiend grievends in, om hem aldus te verdenken. Wij willen gelooven, dat het eene aardig heid heeten moet, die het Volksblad, ten koste van den heer Thorbecke opdischt, maar dan bevreemdt het ons, dat het zich daartoe kan veriagen. In zekere andere bladen zouden wij dat verwachten, in het Volksblad niet. Wie voor het volk schrijft, en het belang des volks bedoeltdie moet het volk niet op een dwaalspoor leiden, door deszelfs bestuurders in een verkeerd licht te plaatsen en zijn subjectief oordeel over hen als axioma te ver kondigen. 1 Gelijk ieder welgezind Nederlander hoopte en verwachtte, heeft de Eerste Kamer de paleis-wet aangenomen. Het geschiedde na korte discussie en de zaak was in ééne zitting afgeloopen. Wij kunnen niet anders dan hulde doen aan de wijze waarop zij haar beslag bij dit staatsligchaam kreeg. Vooreerst, omdat men niet, zooals in de Tweede Kamer, met de meestmogelijke onkieschheid een wets-ontwerp heeft uitgeplozen waarvan de gedachte alleen de sympathie van eiken waren vertegenwoordiger des volks had moeten opwekken. Maar ook, omdat men niet, zooals veelal an ders, veel woorden gebruikt heeft, met weinig nieuws. De twee sprekers, die misschien daartoe waren aangewezen of die het zwij gen niet konden bewaren, hebben ten minste niets nieuws gezegd, al wordt ook van zekere zijde met bespottelijken ernst beweerd, dat de minderheid „imposant was door de gehalte en bondigheid haver redenen"; zij hebben slechts nog eens opgewarmd, wat in de andere Kamer waarlijk langdradig genoeg was voorgedragen- zonder dat het veel afdeed. Slechts ééne bijzonderheid is ons in de discussie, voor zoover wij die uit de verslagen kennen, voor gekomen die nieuw was en zeker bij niemand nog was opge komen. De heer Cr eaters namelijk, een der twee bestrijders van de wet heeft gezegd: „Noodzakelijkheid bovendien tot herdenking van het grondwettig verbond bestaat nietwant noch Oranje noch Nederlandnoch onze onafhankelijkheid loopen gevaar. Vermits de spreker vooraf liet gaandat zijne bezwaren meest van finantielen aard waren, meenen wij uit zijn gezegde te mogen opmaken dat hij de geheele feestviering achterwege had willen laten, maar wat wij allerminst begrijpen is, hoe het geachte lid van de grijze kamer er toe komen kon, om iets te zeggen, waaruit men mag afleiden, dat naar zijn inzien eerst dan het grondwettig verbond zou moeten herdacht, dat is feest gevierd worden, wanneer Oranje of Nederland in gevaar verkeerden. Met feest vieren wachten tot dat het oogenblik van gevaar gekomen isdat is ietsdat ons aan de oude Spartanen doet denken.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 1