1863. N*. 82. DOHIEEDAG 22 OCTOBSK. 50" Jaargang.
(■OliSSCIIE
Up uitgave dezer Courant geschiedt Maan.
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prijs per kwartaal f 1,95 fr. p. p. f l,DO.
Oewone advertentiCn worden a SO et. de
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberlgten van
1-6 regels 1,30, behalve het zegelregt.
De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Hebben wij, bij het afdrukken van ons vorig nummer, de aan
neming kunnen vermelden door de Tweede Kamer van het wets
ontwerp, tot stichting van staatswege van een paleis voor de
beide kamers der Staten-Generaalwij moeten thans nog eens
terugkomen op de discussiendie over dat wetsontwerp zijn ge
voerd. Die discussien toch waren in vele opzigten hoogst merkwaar
dig en maken het duidelijk, waarom de oppositie verwoed ïs over
de aanneming van deze wet. Bijna zouden wij zeggen zelden is
in onze parlementaire discussie zooveel onzin gedebiteerddan bij
deze gelegenheidmaar zeker is het nooit duidelijker getoond
dan thans, hoe de oppositie, ook bij gebrek aan alle mogelijke
argumenten, toch strijdt, omdat zij niets aannemen wil, dat van
een ministerie Tkorbec/ce is uitgegaan. „Er zullen nu nog paleizen
voor de ministers moeten komen!" riep de heer Hoffmann uit j
en hij bewees het zonneklaar door dien uitroep, wat hem eigenlijk
vervulde, ja wij willen gelooven, dat dit ontdekkend woord hem
eigenlijk tegen zijnen wil ontviel, toen hij zich gedrongen gevoelde
om het zwaard op te nemen.
Maar gaan wij na, wat de discussie zooal opgeleverd heeft.
In de eerste plaats trekt het dan de aandacht, dat het wets
ontwerp meest bestreden is door de gewone tegenstanders van het
ministerie, die de algemeene beschouwingen tot in het oneindige
hebben gerekt, door dezelfde argumenten weder en weder te herhalen,
en die onder den schijn van een historisch koningschap, waaraan wij
vreemd zijn, te verdedigen en de volks-souvereiniteit te bestrijden,
eigenlijk niet anders hebben gezegd, dan wat een antiministerieel
gevoel hun ingaf. Wij laten het verder niet onopgemerkt, dat zij, die
anders gewoon zijn, om de Staten-Generaal als het bolwerk van den
troon te beschouwen en in haar den eenigen waarborg vinden tegen
dictatuur, volksheerschappij en wat niet al meer, thans op eens
zóó van gedachten veranderd zijn, dat zij de stichting van een
gebouw, waarin zij moeten vergaderen, die gerekend worden het
constitutionele koningschap en de regten des volks te beschermen,
als eene daad beschouwen, die de hoogste afkeuring verdient. Men
zou uit de redevoeringengehouden door de tegenstanderseene
geheele bloemlezing kunnen verzamelen van wonderlijke en inconse
quente gedachten en gezegden. Zoo zeide de heer van Lijndenom
enkele curiositeiten te releverendat naar zijn vermoedenvrees
voor Frankrijk in de openingsrede, het stilzwijgen over 1813 had
doen bewaren; maar de spreker scheen niet te begrijpen, dat,
indien deze vrees had bestaande regering nog veel minder met
dit wetsontwerp voor den dag had moeten komen.
De heer de Brauw vergeleek het wets-ontwerp met een vuurpijl
die met een schoon bouquet opgaat en eindigt met het neervallen
van een stok, die men niet meer aanraakt; eene vergelijking, die
tamelijk onbegrijpelijk is, ten ware men in den neervallenden
stok, die niet meer aangeraakt wordt, de redevoeringen zie van
den heer de Brauw en zijne geestverwanten, wier onwaardige
vergelijkingen als van het wets-ontwerp met eene invallende
gedachte op een opgewonden feest, wij verder stil laten rusten.
De heer van Goltstein sprak minder met bouquetten dan de
heer de Brauw, maar hoe duidelijk zijne woorden waren vraagt
men toch of het woorden van gezond verstand waren, als hij in
zijn wrok zeidedat men boven het te stichten paleis moet
schrijven: gij, die hier binnentreedt, laat allen eerbied voor en
alle gedachte aan het koninklijk gezagvaren, enz." De eerbied voor
het koningschap moet dus, volgens het advies van den verte
genwoordiger van Goltstein, worden afgelegd, door allen, die den
constitutioneel-monarchalen regeringsvorm willen huldigen
Maar het dwaasste van alles, waardoor deze discussie gekenmerkt
werd, was zeker wel het amendement van den heer Groen, om in de
wet alleen te schrijven: dat er van staatswege een gebouw zou
I worden gesticht, ter herinnering aan de gebeurtenis van 1813.
Wij zouden onze oogen bijna niet gelooven, indien het niet zoo
duidelijk gedrukt stond, dat zoodanig een voorstel van den heer
Groen is uitgegaan. Had hij niet zoo ernstig gesproken, en bragt
de aard der zaak en de plaats waar hij stond niet mede om
zulk een denkbeeld verre te stellen, dan zouden wij bijna aan
een paskwil denken. Een gebouw zou gesticht worden zonder eenig
doeleen soort van kooi of steenklomp, die eigenlijk tot niets en tot
alles bruikbaar was, zelfs, zoo als een onzer bladen zegt, voor een
dolhuis. Zinloozer voorstel werd zeker wel nooit gedaan en nimmer
viel door partijzucht verblind een groot man dieper, dan dhr. Groen
in dat oogenblik, toen hij een voorstel deed, dat nog het nakroost
zal doen vragen, of die mensch wel bij zijne zinnen was, die een
millioen wilde uitgeven om een gebouw, zonder eenige beteekenis,
te stichten, die eene eeuwig gedenkwaardige gebeurtenis wilde
verheerlijken door eenige steenen op elkander te stapelen, zonder
dat iemand wist waar voor. En dat voorstel heette eene conciliatoire
poging, alsof de leden der kamer in zoo groote dwaasheid hadden
kunnen deelen en mede de verantwoordelijkheid op zich nemen
van een plan waarvan de dolheid zonder voorbeeld is. En wat moet
men oordeelen over mannen als de heer van Nispen, die het ontwerp
uit een finantieel oogpunt bestreden had, de uitgave onverantwoor
delijk noemde voor een paleis voor de Stat.-Generaal en niettemin
een millioen wilde uitgeven voor een gebouw zonder bestemming en
daarom voor het amendement Groen stemde. Het viel den minister
dan ook niet moeijelijk, om de bestrijders te wederleggen en het
verwondert ons geenszinsdat het ontwerp aangenomen werd.
Ook wij betreuren hetdat geen grooter aantal leden tegenwoordig
was, al houden wij ons verzekerd, dat de uitslag dezelfde zoude
geweest zijn. Voor zoo ver die afwezigheid van enkele leden,
kan worden toegeschreven aan de zucht om liever andere be
langen te dienen, keuren wij die af, gelijk immer te voren. Maar
dwaas is het, om zoo als de oppositie doet, de waarde van een
wets-ontwerp te beoordeelen, naar het aantal stemmen, dat zich
daarvoor of tegen verklaarten zeker beneden alle kritiek is
de smaad die het oppositieblad over de voorstanders van de
wet zoekt uit te storten, als het van een nietig hoopje mannen
spreekt (n°. 247) en alzoo eigen laagheid en onmagt verraadt.
Maar moge ook de oppositie woedend zijn over de aanneming
en daar tegen magteloos razen, de gedachte die aan het wets
ontwerp ten grondslag ligt is verre daarboven verheven, en de
natie kan niet anders dan het toejuichen, dat op die wijze de
daad der nationale zelfbevrijding vereeuwigd wordt. Het
oppositie blad zegtdat juist tegen die gedachte de strijd
is gevoerden het drukt wederom die uit in het woord
volks-souvereiniteit. Naar ons inzien is die gedachte geene
andere, dan de versterking van den band tusschen vorst en volk,
de bevestiging van den troon en de bescherming van vrijheden
en regten door de grondwet aan het volk verzekerd. Het dag
blad droomt nu van volks-souvereiniteitgelijk het op andere
tijden van een dictatorschap beuzelt. Al naar het in zijne kraam
te pas komtneemt het een of ander op en bedenkt niet hoe
het aan zich zeiven ongelijk wordt, alleen om zijne vijanden
met hoon en smaad te overladen. Doch wij hebben medelijden
met het oppositie blad, dat zoo deerlijk uit het veld werd ge
slagen. Zondag nog gaf het den trouwbartigen raad (N". 246)