1863. DONDERDAG 15 OCTOBER. 50*° Jaargang.
]Httiifsefijl lestuur.
Gemeente-raad. te Goes
(iOiiSSCIIK 101 RIM.
Oe uitgave dezer Courant geschiedt Maan.
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prjjs per kwartaal 1,95 fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone advertentifn worden a SO et. de
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks, en doodberigten van
1-6 regels ƒ1,30, behalve het zegelrcgt,
De Inzending van advertentiSn kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
OPENBARE VERGADERING
VAN DEN
TEN RAADHUIZE ALDAAR,
OP MAANDAG DEN 19 OCTOBER 1863,
DES AVONDS TEN 7 URE.
PUNTEN VAN BEHANDELING:
1. Mededeeling van ingekomen stukken.
2. Voorstel tot schorsing der aflossing van gevestigde schuld.
3. Rekening over 1862 en begrooting voor 1864 van het Bur
gerlijk Armbestuur.
4. Begrooting van het Gasthuis voor 1864.
5. Rekening over 1862 en begrooting voor 1864, Schutterij.
6. Verzoek eervol ontslag door mej. T. C. Vertregt, als vroed
vrouw der gemeente.
7. Sollicitatien ter harer vervanging.
8. Aanbevelingen commissie voor de scholen van Armen en
Minvermogenden
9. Benoeming leden der vaste commissien.
10. Voorstel om de Rijks-ambtenaren te belasten met de surveil
lance op de plaatselijke belasting op wijn en gedisteleerd.
IE Onvoorziene uitgaven voor het opmaken der tienjarige tafels
van den burgerlijken stand.
De adressen uit Indie aan den Minister van Koloniën en de
Staten-Generaalwaarvan wij in ons vorig nummer melding
maakten, hebben de woede der koloniale reactie tot zulk eene
buitensporige hoogte opgevoerd, dat het waarlijk grappig is om
te zien hoe zij zich te weer stelt. Barstende van spijt, dat van
hare klaagliederen en insinuatien, bedreigingen en smaadredenen,
juist evenveel notitie wordt genomen als van den hond die de
maand aanblaftweet zij zich niet te bedwingen en alle mati
ging vergetende ontziet zij zich niet de onderteekenaars der adressen
op de grofste wijze te smaden. In een artikel van het dagblad
(no. 240) ten opschrift hebbende „Let op het einde" kan men
lezen hoe de 30 ingezetenen van Soerabaija en de BI handels
huizen van Batavia die de adressen onderteekenden, worden voor
gesteld als een handje vol feestvierenden, dat persoonlijk belang
heeft bij den val van het cultuurstelsel en bij de invoering van eiken
maatregel, die den vrijen arbeid bevordert en den Javaan aan
de genade der vrije industriëelen en vrije handelaren prijs zal
geven, en als een klein hoopje levenmakers die, begeerig naar
's lands millioenen, als vertegenwoordigers van het eigenbelang,
nü de schoonste uitzigten voor zich zien geopend om op de puin-
hoopen van het batig slot zich zeiven te verrijken. De adressen
zelve worden „lachwekkend" genoemd en voorgesteld als de rook,
die opstijgt uit den brandstapel, waarop Nederlandsch toekomst
ten offerande werd neer gelegd en als de sansculottische cabriolen
van een zeer klein bijna niet merkbaarmaar uiterst woelig
deel der Indische maatschappij.
Wanneer men die lange lijst van namen inziet, waaronder de
vertegenwoordigers van de meest soliede en geachte handelshuizen
van Java, wanneer men de adressanten met kalme waardigheid
aan den Minister hoort verklaren, dat zij hem vertrouwen omdat
zij hem bekend weten met de behoeften van het land hunner
inwoning, met de billijke eischen der inheemsche bevolking, met
de hulpbronnen der koloniën, met hetgeen hare ontwikkeling be
vorderen en hare welvaart belemmeren moetdat zij geenzins
wenschen voor bij te zienwat achtereenvolgens door andere
ministers en opperlandvoogden, noch door wie ook, is bijgebragt
ter voorbereiding van hetgeen alsnu uitvoering zal erlangen
dat zij geenszins willen miskennen hen, die verschilden of nog
verschillen in rigting met de koloniale politiek, welke thans die
der meerderheid is, noch den staf breken over hen die uit over
tuiging streng behoudend zijn, evenmin als over hen die, naar
hun inzien, eene te geavanceerde koloniale politiek zijn toegedaan;
maar dat zij aan den minister eene eerste plaats toekennen onder
hen, die zich naar hun oordeel in de laatste tijden verdienstelijk
hebben gemaakt jegens vaderland en koloniën en daardoor het hunne
bijgebragt om den tusschen beiden bestaanden band te versterken,
onder het opperbestuur van eenen vorst, in Indie niet minder ge
ëerd en bemind dan ergens, waar de Nederlandsche driekleur waait;
dan vraagt men zich onwillekeurig af, welk vertrouwen eene
rigting kan inboezemen, die tegenover zulke personen, en zulke
woorden, niets weet over te stellendan onwaardige insinuatien
en ongepaste uitvallendie de kalme uitdrukking der gevoelens
van wat Java achtenswaardigs aan inwoners bezit, niet anders
weet te bestrijden, dan door hen voortestellen als eene kleine
i bende die steeds loerende op 's lands gelden, geen ander doel
heeft, dan om zich zelve ten koste van het algemeen te verrijken.
Wij beschouwen het dan ook als een krachtig bewijs, dat de
reactie hare onmagt meer en meer begint te gevoelen en vinden
ons daarin versterkt door den verderen inhoud van het artikel,
waarin de ongelooflijkste tegenstrijdigheden elkander als 't ware
zonder tusschen ruimte opvolgen. Laat haar op die wijze nog
slechts eenigen tijd oppositie voerende goede zaak kan er niet
anders dan bij winnen; niets zal krachtiger bijdragen tot het
meer en meer vestigen der algemeene overtuigingdat alleen
de tegenwoordige regerings-begiuselen de duurzame welvaart van
Indie kunnen verzekeren.
De reis van onze Ministers naar Friesland tot bijwoning van
de plegtige opening van de lijn LeeuwardenIlarlingen van den
staats-spoorweggeeft aan de oppositie stof om daarover vooral
den Minister van Binnenlandsche Zaken, op de gebruikelijke wijze
aantevallen en te betoogendat het feestmaaldat te dier gele
genheid den Minister wordt bereid, eigenlijk behoorde te wor
den aangeboden aan den heer van Heemdra, als zijnde deze de
stichter der staats-spoorwegenwaarover het gansche land zich
verheugt.
i In tweeërlei opzigt is deze voorstelling valsch. Vooreerst is het
onjuist om te zeggendat de heer van Heemstra de staats-spoor
wegen in Nederland heeft tot stand gebragt. Ieder toch weet,
dat wel is waar de heer van Heemstra als minister van binnen-
sche zaken de wet op de staats-spoorwegen grootendeels heeft ver
dedigd, maar dat de aanneming der wet geenzins het gevolg is
van zijne kunde en welsprekendheidmaar vau de bekwaamheden
en de standpunten-politiek van den heer van Hall, en dat zonder
den invloed, dien deze helaas niet tot eer van onze verte
genwoordiging heeft weten uitteoefenen waaromtrent wij
thans niet meer in bijzonderheden wenschen te treden de wet,
die in roekeloos beschikken over de toekomst hare wedergade
niet vindt, nimmer zoude zijn aangenomen.
Maar onjuister nog is het beweren, dat het gansche land zich
over de staats-spoorwegen verheugt. Een groot deel, welligt hot
grootste volgt niet zonder angstige bekommering, den loop van
het werkdat reeds zoovele millioenen verslonden heeft en nog
zoovele vorderen zal voor het geheel is ten einde gebragt en