1863. Pr. 16.
DOHMSDAÖ 1 OCTOBE&.
W
besturen en dlönunislratüm.
POSTERIJEN.
50"'" Jaargang.
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,95fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone advertentiën worden a 20 et. de
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van
1-6 regels 1,20behalve het zegelregt,
De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Bekendmalsins.
De BURGEMEESTER van GOES,
brengt bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat
Dat het kohier van het PATENTREGT voor deze gemeente,
over het 1° kwartaal van het dienstjaar 18631864-, bekleed
met alle de formaliteiten bij de wet gevorderdop heden ter in
vordering is gesteld in handen 'van den ontvanger dier belastin
gen binnen deze gemeente.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 1 October 1863.
De Burgemeester voornoemd,
M. 1'. BLAAUBEEN.
De DIRECTEUR van het POSTKANTOOR te GOES, berigt
bij deze aan het public k, dat te rekenen van af Donderdag e. k.
de dienst per Diligence naar MIDDELBURG wordt geregeld,
als volgt
VERTREK: des morgens de brieven uiterlijk ten 6'/2 ure in
de bus. des avonds de brieven uiterlijk ten 2'uren in de bus.
AANKOMST des avonds ten 7 ure.
In verband hiermede is het kantoor des avonds geopend in plaats
van: van 8 tot 9 uur, van tot 8 uur. Blijvende de overige
kantooruren onveranderd.
Tevens wordt den belanghebbenden verwittigddat met 1 Octo
ber te 'sheer hendrikskin deken tevens voor wissekerke, z.al
worden gevestigd een BESTELHUIS der BRIEVEN.
Goes, den 28 September 1863. De Directeur voornoemd,
A. DONKER.
NB. In de vorige anno»ge is abusivelijk opgegeven van
S tot 9 uvr.
Het beeft sommigen bevreemd, dat in de laatstgehouden troon
rede geen gewag is gemaakt van de aanstaande feestviering onzer
herstelde onafhankelijkheid. De minister Thor heel-e heeft dit stil
zwijgen verklaard, door te zeggen, dat redenen van kieschheid
het ministerie hadden geleid, om den koninklijken mond niet te
doen gewagen van de feiten van 1S13. Wie de zaken onbevoor
oordeeld inziet zal erkennen, dat het ministerie juist had gezien.
Niet de Oranjetelg moest Nederland daarop wijzenmaar, indien
cene herinnering noodig was, dan moest deze door de volksver
tegenwoordigers voor den koning worden uitgesproken.
De lieer Groen van Frinsterer heeft zich inet dit denkbeeld niet.
kunnen vcrcenigen, waarschijnlijk omdat het eene ministeriële
gedachte was en zelfs verklaard, dat hij de kieschheid niet be
greep, die hier in acht was genomen. Hij heeft begrepen, dat
men in ieder geval van dc nationale zelfbevrijding bad moeten
spreken, die hij van de vereeniging van Nederland met Oranje
onderscheiddeals of de koning het eene denkbeeld had kunnen
noemen zonder tevens het andere, ware het dan ook stilzwijgend
te verlevendigen. Teregt, meenen wij, was van deze zaak in
de troonrede gezwegen, omdat de geheele feestviering eerst dan
eenige waarde heeft, wanneer zij voortspruit uit de innige over
tuiging des volks, wanneer eene hartelijke ingenomenheid daartoe
als het ware dringt. Zoo waar het is, dat de omwenteling van
het jaar 1813 eene daad van nationale zelfbevrijding (zeker eene
opmerkelijke kwalificatie in den mond des heeren Groenwas
zoo waar is het ook, dat nationaal zelfgevoel die bevrijding alleen
feestelijk kan doen gedenken. Tot hiertoe heeft men slechts van
feestvieren, van monumenten enz. gesproken, maar nog weinig
gedaan om bij het volk de geestdrift voor eene groote daad, voor
een weldadig bezit te doen ontwaken; of men zou moeten meenen,
dat dit geschiedde door het houden van koliekten. Het is zeker,
dat de wijze waarop de zaak tot hiertoe behandeld werd, weinig
bijval gevonden heeft en dat dien tengevolge er groote kans is
dat zoo er al iets tot stand komt, dit geenszins door algemeene
en welwillende medewerking zal geschieden. Die stand der zaak
is genoeg bekend, gelijk ieder begrijpt, waarom men zich niet
luider tegen hare inrigting doet hooren. Ook om die reden was
het kiesch, dat daarvan in de troonrede gezwegen werd en zou mea
het onkiesch duwen noemen, dat de heer Groen openbare discussie
daarover zocht uittclokken. Is het waar, dat men in de sectien
zich rondborstig heeft uitgelaten, wij waardeeren dan te meer de
kieschheid van de overige leden der kamer, die zeker niet uit
gebrek aan moed, maar uit wijze bedachtzaamheid bij de open-
bare discussie "zwegen, bedenkende, dat wat binnen de wanden
der sectie-kamers wordt gesprokenniet altijd in de openbare
vergaderzaal moet worden herhaald. De geheele ontboezeming-
van den heer Groen had wel zeker geen ander doel, dan een of
ander woord van het ministerie uittelokkenwaarvan daarna een
verwijt kon worden gemaakt. Er is hier geene sprake van eene
fout van het ministerie zooals men het doet voorkomen, want
al weet iedereendat het ministerie door den mond des konings
in de troonrede spreekt, daarvan mag voor dat ministerie geen
grond zijn om den koning alles te laten zeggen, ook wat in
diens mond minder voegzaam is. De kamer heeft dan ook door
haar zwijgen en door goedkeuring zonder hoofdelijke stemming
duidelijk getoond, dat zij de fout, in dezen begaan, veeleer bij
den heer Green dan bij het ministerie vond.
De profetie van den heer Groendat na de stemming in de
kamer, over de bekende Russische nota, de stemmen daar buiten
zich verheffen zouden, wacht nog altijd op vervulling. Vermoe
delijk zal deze wel nooit komen, en het was zeker uit stille over
tuiging daarvan dat bij de beraadslaging over liet adres vau
antwoord deze zaak nog eens moest worden gereleveerd. De lieer
Groet is echter ditmaal niet gelukkiger dan vroeger geweest en
met dubbelen nadruk verheft zich, buiten de kamer, de stem, dat
de oppositie-leider in dezen misgetast heeft. Onbegrijpelijk echter
is hetdat het gebeurde met de bewuste notanu nog als een
argument kan gebruikt worden om te bewijzen, dat het ministerie
en nog wel door den mond des konings onwaarheid gesproken
heeft. Het gaat wel wat ver om eene subjectieve ineening zoo
stout voor algemeen erkende waarheid te willen doen gelden.
Intusschen is de heer Groen het bewijs schuldig gebleven dat
de goede verstandhouding met Rusland is verstoord, 'tZou ook
moeijelijk zijn dit bewijs te leveren, daar allen den inhoud kennen
van het antwoord der Russische regering. Wij willen gelooven,
dat het er slechts om te doen was, om de zaak levendig te houden
en daarom is het goed om terwijl de heer Groen nog altijd op
de algemeene afkeuring wacht er op te wijzen, dat die afkeuring
evenmin wordt gehoord als er sprake kan zijn van verstoorde
verstandhouding met Rusland.
Indien het verslag omtrent de zitting der tweede kamer, 29
Sept. gehoudenjuist isdan heeft de heer van Lynden aan de
regering gevraagdof onze spoorwegen zullen beantwoorden aan
de verwachting welke men daarvan algemeen heeft? Het ant-