met den naam van den eersten persoon op de voordragt was in gevuld, doch dat de vijf overigen oningevuld waren. De zaak werd aan het oordeel van Zijn Excellentie den minister van binnenlandsche zaken onderworpen, in het bijzonder ook wat betreft de vraag, of hier eene geldige benoeming was gedaan. De minister beantwoordde die vraag in ontkennenden zinen was van oordeel, dat het, bij het koninklijk besluit van 24 No vember 1857 (staatsblad no. 116), aangenomen beginsel ook hier van toepassing was; en zulks op grond dat wanneer art. 48 der gemeentewet bepaalt dat de raad niet mag besluiten zoo niet de grootste helft van het wettig getal leden tegenwoordig is, de wet dan hiermede stellig bedoeltdat geen besluit zal worden genomen, ten ware de raad vertegenwoordigd door zijne meer derheid, er toe heeft medegewerktdat intusschen het tegendeel zou plaats hebbenindien met een minder getal ingevulde stem briefjes, dan de volstrekte meerderheid der raadsleden bedraagt, eene benoeming zou kunnen worden gedaan; dat immers de leden, die hunne stembriefjes niet hebben ingevuld, niet kunnen geacht worden tot het besluit te hebben medegewerkt, en dan ook tot bepaling der meerderheid moeten beschouwd worden niet te heb ben gestemd. De minister merkte verder daarbij op, dat ook de provinciale wet, met opzigt tot de vergadering der staten, bepaalt dat de stemming, waartoe niet de volstrekte meerderheid der leden door behoorlijk ingevulde stembriefjes heeft medegewerkt, niet geldt, daar art. 75 dier wet hetzelfde voorschrijft als art. 48 der ge meentewet, en dat, terwijl hetzelfde wordt bepaald door art. 100 der grondwet ten aanzien van de kamers der staten-generaal, de tweede kamer in art. 95 van haar reglement van orde, zoo als dit laatstelijk den 2<l<m April 1859 gewijzigd werd, insgelijks de stemming nietig heeft verklaard, indien het getal behoorlijk ingevulde stembriefjes minder dan 37, dat is minder dan de vol strekte meerderheid van het getal der leden bedraagt. De gemeenteraad van Kloetinge heeft daarna, met meerderheid van stemmen, den bovenbedoelden eersten persoon der voordragt benoemd. Pensioenen zijn bij verschillende besluiten des konings met in gang van 1 Januarij 1862 verleend, aan de navolgende gewezen hoofdonderwijzers; als onder meerderaan P. van Ree, te Wemel- dinge, ad 333, en zulkswat den eersten betreftop grond van het 2Jc lid van art. 26 der wet op het lager onderwijs, en wat de overigen aangaat op grond van het 1ste lid van dit artikel. In het jaarverslag van burgemeester en wethouders van Mid delburg over 1862 wordt onder anderen gelezen: „De vrees dat in het vorig verslag op bladz. 52 vermelde regterlijke beslissing betrekkelijk de verpligte vaccinatiëneenen nadeeligen invloed zou uitoefenen op de school voor christelijk ^onderwijs in deze gemeente, schijnt zich gelukkiglijk niet of slechts in geringe mate te hebben bewaarheid. Terwijl eerst vele ouders hunne kinderen het onderwijs ontzegden en het getal leerlingen zoo zeer verminderdedat de hulponderwijzer afgeschaft moest wordenschijnen de meeste echter hunne gemoedsbezwaren te hebben laten varenom hunne kinderen van dit allezins goed ouderwijs niet te berooven." Acten van bekwaamheid tot het geven van onderwijs. De commissie, zamengesteld uit den provincialen inspecteur van het lager onderwijs en vier schoolopzienersbedoeld in art. 41 der wet, heeft in het afgeloopen jaar in hare voorjaars-zitting 39 en in hare najaars-zitting 20 personen geëxamineerd. Toezigt op het onderioijs. Daar de gemeente Neuzen, na de uitkomsten der laatste volk stelling, meer dan 3000 zielen telt, heeft de gemeenteraad in zijne vergadering van 26 Augustus 1862, naar aanleiding van art. 54 der wet, eene afzonderlijke plaatselijke school-commissie benoemd, die hare werkzaamheden met Januarij 1863 heeft aanvaard. Volgens mededeeling van den schoolopziener in het 2de school district, hadden de beide wethouders der gemeente Bommenede met die van Zonnemaire behoorende tot de gemeenschappelijke commissie dier gemeenten, althans tijdens de inzending van haar jaarverslag over 1862 nog geen eed afgelegd, en had de wethouder •T. Boot te Kerlcwerve steeds gemoedsbezwaar tegen de eeds-afleg- ging als lid der plaatselijke school-commissie. Ook de wethouder A. van Dijke te St. Philipsland wasvolgens mededeeling van den schoolopziener in het 31e school-district, evenmin als zoo danig beëedigd. d. Schoolonderwijzers gezelschappen. In het vierde schooldistrict bestaan vier onderwijzers-gezel schappen, die 42 leden telden en het hunne toebrengen om de gevestigde hoofd- en hulponderwijzers te bekwamen en op de hoogte van huhnen tijd te houden. Behalve de oefenschool voor kweekelingen te Goes, verdienen j als goede uitvloeisels der vereenigde gezelschappen te worden ge noemd, de boekerij en het begrafenisfonds dat ten doel heeft om j aan leden of hunne nagelatene betrekkingen ingeval van overlijden ondersteuning te verleenen. g. Kunsten en wetenschappen. De Rederijkershamer Vondel' te Goes had 5 eere-, 13 wer kende, 17 rustende en 74 kunstlievende leden. De afdeeling Goes van de maatschappij tot bevordering der toonkunst had op hare zangschool 30 leerlingen. I De zangvereeniginguit die afdeeling voortgevloeid doch sedert 1860 op zichzelven werkzaam, telde 60 werkende en 40 honoraire leden. Deze vereeniging is in 1862 in stand gebleven onder di rectie van den heer G. P. Blaaubeen aldaar, daarbij welwillend ondersteund door mevrouw van Vloten, wonende te JVilhelminadorp, gemeente Kattendijke. HOOFDSTUK VIII. armwezen. Hoezeerblijkens de hierna te vermelden cijfershet bedrag- van den onderstand door al de instellingen van weldadigheid te zarnen verstrektruim 5600 meer bedraagt dan in 1861 is de toestand van het armwezen in deze provincie over het algemeen I in 1862, vergeleken met dien over eerst.gemeld jaar, gunstiger te achten. De vermeerdering van den onderstand bepaalt zich hoofdzakelijk tot de besturen voor huiszittende armen, zoowel tot die van bur gerlijken als van kerkelijken aard, en bepaaldelijk tot die in de voormalige steden. Werkeloosheid van sommige fabriekenen kwijning van scheepsbouw en scheepvaart in die steden, kunnen als de hoofdoorzaken van die meerdere uitgaaf voor onderstand worden aangemerkt, terwijl overigens de meer gunstige toestand van het armwezen in het algemeen, moet gezocht worden, eensdeels in den zachten winter van 1861 en 1S62, die zich door geen vorst heeft doen kennen, waardoor de gelegenheid heeft bestaan, om daar waar werk bestond, dit onafgebroken te kunnen voort zetten en anderdeels in den overvloedigen aardappelen-oogst tengevolge waarvan de armen met betrekkelijk geringe kosten in eene der meest onontbeerlijke behoeften hebben kunnen voorzien. Wat de kerkelijke armenzorg betreft, daarin wordt vooruitgang opgemerkt, daar in 1862 zich weder IS kerkelijke armbesturen van de hervormde gemeenten bereid hebben verklaard omvoor zoo ver hunne fondsen dit toelaten ook zoodanige behoeftigen te ondersteunen waarvan de verzorging vroeger voor rekening van de burgerlijke gemeente werd gelaten, omdat zij elders bur gerlijk onderstands-domicilie hadden. De door ons op de begrootingen der gemeenten voor 1863 goedgekeurde subsidiën, bedragen voor de gemeente-instelligen bedoeld bij letter a van art. 2 der wet 63285,65 voor de kerkelijke, bedoeld bij letter h - 6278, voor de bijzonderebedoeld bij letter c - Niets. voor de gemengdebedoeld bij letter d - Niels. zamen 69563,65 In het afgeloopen jaar werden 11 behoeftige krankzinnigen voor rekening van gemeenten of armbesturen in deze provincie, naar het geneeskundig gesticht te Delft overgebragt. De uitgaven voor onderstand van allerlei aardzoo in geld als in geldswaarde verstrekt, door al de instellingen te zamen, ter uitzondering van die ter werkverschaffing aan behoeftigen bedroegen de som van f 376145,84'. Zoo als hiervoren is medegedeeld, werd voor onderstand, zoo in geld als geldswaarde, uitgegeven 376145,84s trekt men hiervan af het voormeld bedrag verkregen door collecteninschrijvingen en andere vrijwillige bijdragen en subsidiën, ad - 246744,98 dan blijkt, dat uit de inkomsten van bezit tingen van allerlei aard der instellingen van weldadigheid en de opbrengst van aan haar toegekende regtenin de uitgaven voor onderstand is bijgedragen129400,86. Hieruit volgt dat de uitgaaf voor onderstand werd bestreden voor nagenoeg 39 pCt. door de ontvangene collecten, inschrij vingen en andere vrijwillige bijdragenvoor nagenoeg 26 pCt. uit de ontvangen subsidiën, en voor ruim 34 pCt. uit inkomsten van bezittingen en toegekende regten. Gemeente- of gemengde armbesturen waren er den lsten Januarij 1862 aanwezig 106, als 4 in gemeenten boven de 5000 zielen, waarvan 3 gesubsidiëerd; en 102 in gemeenten beneden de 500O zielenwaarvan 41 gesubsidieerd. Den 31-1 en December daar aanvolgende waren die in gemeenten boven de 5000 zielen in dezelfden toestand nog aanwezigen in de gemeenten beneden de 5000 zielen ingelijks hetzelfde getal, waarvan 45 gesubsidiëerd. Wei is het groot armbestuur van Valkenisse (gemeente Waarde) opgeheven en vereenigd met het burgerlijk armbestuur van Waarde dochj daarentegen is er een opgerigt in de gemeente Ritthemzoodat het getal dier instellingen in de gemeenten beneden de 5000 zielen hetzelfde is gebleven. Wordt vervolgd) ter drukkerij van F. KLEEUWENS ZOON, Uitgevers der Goessche Courant.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 6