1863. N°. 51. MAANDAG 6 JULIJ. ste He uitgave dezer Courant'geschiedt liaan, dag en Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal f 1.55 fr. p. p. f 1,90. w Gewone advertentiëu worden a SO et. «Ie regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels f l.SO, behalve het zegelregt. De inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. De BURGEMEESTER, van GOES, brengt bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat Dat het kohier van het PATENTREGT voor deze gemeente over het dienstjaar 1863 op 1864j, eerste gedeelte, voor Schip pers, Tappers, Slijters, Kramers en Debitanten van Loterijbriefjes, bekleed met alle de formaliteiten bij de vet gevorderd, op heden ter invordering is gesteld in handen van den ontvanger dier be lastingen binnen deze gemeente. Gedaan ten raadhuize van Goes, den 6 Julij 1863. De Burgemeester voornoemd M. P. BLAAUBEEN. Heeft de parlementaire strijd, in de laatste dagen in de Staten Generaal gevoerd, de oppositie doen kennen in hare ware bedoe ling en te gelijk in hare magteloosheid tegenover de waarheid en eerlijkheidhij heeft ook doen zien welk haar talent is, om bij den diepsten val nog een troostgrond te vinden en altijd weder een steun te zoeken in mogelijkheden, die men zoo gaarne in werkelijkheid zag. De aanneming der begrooting voor Koloniën heeft in het oog dier oppositie deze goede zijde, dat hoe meer men de teugels vrij geve aan dit ministerie, des te eerder het einde daar zal zijn van het "hoog spel," dat door hetzelve wordt gespeeld. In hoe ver bet edel is om de goede zijde eener concessie daar in te zien, dat deze den concessionaris ten val zal brengen, laten wij daar, wij merken slechts opwat de oppositie tot troost kan strekken, en hoe zij zich beijvert iets te noemen, dat zij later, als haar wensch eens vervuld werd, zou kunnen herinneren en zeggen: „wij hadden dat voorspeld." Maar zoo min wij de natie eene gouden eeuw voorspiegelen, zoo gerust durven wij haar aansporen, om de toekomst vertrouwend te gemoet te gaanindien men het ministerie de gelegenheid laat om zich door zijne daden te doen kennen. Dat ministerie zelf wil, noch dat eene eerlijke oppositie zwijge, noch dat de kamers in alles berusten-, het wil door beiden worden voorgelicht eigen inzigt volmaken en eigeu beginsel vast heid geven. Wat van den heer Thorbecke wordt gezegd (N. D. v. 'sGrav. N 153), dat hij als het gebruikte werktuig zal wor den weggeworpen, zulks kanalleen opkomen bij een orgaan, dat dezer dagen als een onvruchtbaar werktuig ter zijde gesteld werd. Zulk eene profetie is die der teleurgestelde ijdelheid, der magtelooze woede over eene nederlaag, die zich niet laat bemantelen. Wij stellen geene profetie daartegenover. Liever uiten wij een wensch voor het Vaderlanddat het de verdiensten op prijs moge stellen en eerlijk erkennen van den man, aan wiens talent en kracht door alle partijen hulde gebragt wordt. En zal ook de oppositie niet ophouden aan zijn roem te knagen, zijn werk te berispen, zijn naam te bezwalken, wanneer dat werktuig eens gebruikt zal zijn, dan moge daarvan eene getuigenis gegeven worden, ten eenen- male tegengesteld aan dat, hetwelk thans van de oppositie wordt afgelegd: Hij was door zijn werk het, volk ten zegen, hare ne derlaag was eene weldaad voor het Vaderland. De Eerste Kamer heeft in hare zitting van Zaturdag zonder discussie en met algemeene stemmen aangenomen het wets-ontwerp tot goedkeuring der concessie lootman, dat op den afkoop van de Scheldetol, het Maastractaat en het handelstractaat met Belgie. Voorts nog na korte discussien het ontwerp, verhooging van hóofdst. V, en dat tot amortisatie van schuld. Daarna is de Kamer tot nadere bijeenroeping gescheiden. De oppositie heeft gezegd, dat men sommige leden der Eerste Kamer had geïntimideerd en dat ze daarom vóór de begrooting van koloniën stemden. De oppositie zwijgt op de vraag, of alle leden die tegenstemden dat deden uit volle overtuiging, uit vrije keus, of naar eenig conveuu ten gevolge van intimidatie van eene andere zijde. Men mogt toch begrijpen, dat als het er om te doen is, om het prestige van dat hooge staatsligchaam te bewaren, men dan niet over deszelfs leden spreken moest als of het kinderen waren, die men door bedreiging bang maken, of met beloften zoet maken kan. Dat is beleedigend voor de Kamer, voor de Staten die hare leden kiezen en voor het volk, dat dezulken in den rei der aanzienlijkste tellen moet, omdat zij de hoogstaangeslagenen zijn. Het N. II. Dagblad heeft, nadat het eerst de zieltogende duchtig had door gehaald, thans zijn Requiem gezongen bij den uitvaart der Eerste Kamer en de zelfmoordenares plegtig begraven. Wij kun nen niet anders dan medelijden hebben met den diep geschok- ten en teregt bedroefden Hagenaar, die niet alleen het plegtanker zijner hoop, zijn laatste en eenige steun zich ontvallen zag, maar die met dezen droeven dooden ook het bolwerk van den troon ten grave ziet dalen. Het zou waarlijk hard en onmenschelijk zijn, om iemand die zooveel voor zich zeiven en voor anderen lijdt geen woord van troost toe te spreken. Wij brengen daarom in gedachtenis dat de overledene zoolang de steun de roem van Let Dagblad geweest is en slechts in de oogenblikken, die den dood oumiddelijk voorafgingen stof gaf tot klagen. Dat moet het Dagblad met erkentelijkheid voor de sympathiedie het bij vele leden van dat staatsligchaam ondervond, vervullen; en als het Dagblad daarover vooral treurt, dat er nu geen wachter meer is voor den troondie in de Tweede Kamer zoo wankelbaar schijnt gemaakt te worden, hij trooste zich, dat indien die troon aan zoodanige bescherming behoefte heeft, de gebroeders Ilorrix reeds een plan hebben ingediend volgens hetwelk de troon in de Tweede Kamer zal geconsolideerd, gerestaureerd en geamelio- reerd worden. De diepe smart van het dagblad blijkt uit een soort van onzin, dien wij anders niet gewoon zijn, daarin te lezen. Naauwkeurig wordt er opgesomd (N 156) hoevele minuten wijlen de eerste kamer zich heeft bezig gehouden met de behandeling van ieder onderwerpin de zitting van Zaturdag. Aan het einde van die opgave hadden wij gemeend te zullen lezentwee uren, negen en veertig minuten en in plaats daarvan lezen wijhalf drie. Hoe dit nu een totaal zijn kan begrijpen wij niet. Maar zieleleed en hersenkrankheid zijn naauw aan elkander verwant. De leden der Eerste Kamer zijn uitgenoodigd om zich in de volkskringen te bewegen, ten einde te weten hoe het volk over die Kamer denkt (N. D. v. 's Gr. n°. 156). De vakantie zal daartoe gelegenheid geven en wij hopen, dat er van die uitnoodiging ruim gebruik zal worden gemaakt. Het zal tweeërlei nut hebben. Vooreerst zal het de leden der Eerste Kamer populair kunnen maken en hen in de gelegenheid stellen om kennis te maken met hetgeen het volk eigenlijk is. Ten andere zal het de hoogst aangeslagenen in den lande tot de overtuiging kun nen brengendat het volk hen hoog waardeert, die volksontwik keling en vooruitgang bevorderen, dat het een diepen afkeer heeft van den reactionnairen geest, die strijdt met de natuur, en dat het daarom hulde brengt aan de zoodanigen die met kalme beradenheid maar ook met vaste handde natie op de baan der vooruitgang willen leiden. Wie weet of dat verkeeren onder het volk de Eerste Kamer zelve niet belangrijk vooruit stuwen zal. Een onzer dagbladen (Middelt). Cour. aanneming van de koloniale begrooting Minister, maar dat de -natie geene reden zijn over den uitslag der stemming en de beraadslaging is gevoerd. Als het kunnen wij het eerste niet aannemen, zich, naar ons inzien, geen triomf maken n 80) beweert, dat de een triomf is voor den heeft, om te vreden te over de wijze waarop laatste waarheid is, dan want een Minister mag van ietsdat de natie

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 1