18«8. I
MAANDAG 18 MEI.
50'" Jaargang.
OJmneiifimöscöe lengten.
«OESNCHE (OI KAVÏ.
De uitgave dezer Courant geselliedt Haan.
dag en Donderdag 'avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prijs per kwartaal ƒ1,15, fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone adi ertentii:n worden a 2d et. de
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van
1-6 regels ƒ1,80, behalve liet zegelregt.
De inzending van advertentiSn kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Bij dit nummer behoort een tweede vervolg der bekend
making van den heer Burgemeester van Goes, betreffende de
te onteigenen gronden voor den aanleg van den spoorweg van
Bergen op Zoom naar Goes
alsmede een eerste vervolg op het verkort verslag van den
Gemeente-toestand over 1862.
Gedeputeerde staten van Zeeland hebben, ten gevolge van het
algemeen verslag der afdeelingen, eenige wijziging gebragt in hun
primitief voorstel, en daarbij is aan sommige bedenkingen tegen het
ontwerp reglement te gemoet gekomen, liet is mogelijk dat
daardoor de aanneming door de staten vergadering meer waar
schijnlijk wordt, maar daarom nog niet waarschijnlijk, dat de
goedkeuring door de regering meer mogelijk worrlt. Wij blijven
gelooven, dat partiele verbeteringen de hoofdzaak niet veel verder
zullen brengen, en dat geen ontwerp de administratie der pol
ders op duurzamen en gewenschten voet brengen zal, voor dat
eene wet op de waterschappen zal tot. stand gekomen zijn. En
wien zullen de schoonste bepalingen omtrent calamiteus of vrij
verklaring, omtrent de zamenstelling van besturen en dergelij-
ken meer, bevredigen, zoolang het punt der subsidien niet naar
wensch geregeld is?
T)e Tweede Kamer heeft hare werkzaamheden hervat en reeds
den eersten dag is gebleken, dat de paasch-rust de corypheen der
anti-ministerieële partij met nieuwen strijdlust heeft vervuld. De
heer Storm van 's Gravesande, de man die zoo onstuimig om va
kantie gedwongen heeft, heeft terstond weder storm geloopen op
den minister van koloniën. Deze had verzekerddat hij alle
stukken betreffende de spoorwegen op Javadie bij zijn depar
tement berustten, overgelegd had; maar de heer Storu drong er
op aan, dat de minister zijne bureaux nog eens doorsnuffelen zou,
of er niet een enkel stuk was achter gehouden. Hij scheen dus
te onderstellen, dat de minister niet ter goeder trouw was toen
hij verzekerde alles gegeven te hebben. Men moet zelf tot zoo
iets in staat zijn om van iemandwiens antecedenten daartoe
geene aanleiding geven, zulke gedachten te kunnen opvatten.
In de eerste zitting van de kamer heeft de heer Groen verlof
gevraagd, om den minister van buitenlandsche zaken te interpel
leren, over Nederlands adhaesie aan de diplomatieke stappen van
Frankrijk bij het Kussische gouvernement ten behoeve van Polen.
In de zitting van Vrijdag is bepaald, dat die interpellatie zal
plaats hebben op Woensdag a. s. Het ministerie heeft dus nog
geene gelegenheid gehad, om eenige verklaring te geven en kan
dit nu moeijelijk vroeger doen dan bij de interpellatie van den
hr. Groen. Toch zegt de jonge Hagenaar dat hier weder blijkt,
hoe het ministerie met de pistool op de borst tot eenige mede-
deeling moet gedrongen worden, en dat het zoolang mogelijk de
controle der openbare meening zoekt te ontgaan.
De minister van koloniën heeft in zijne memorie van beant
woording gesproken van de wenschelijkheid om op Java de dessa's
gewijze of gemeentelijken aanslag door eenen lioofdelijken aanslag
te vervangen. Het was daar natuurlijk de plaats niet om het
denkbeeld uit te werken en men zou, zoo de minister het gedaan
had, met reden gezegd hebbendat zulks eerst te pas kwam
wanneer een bepaald wets-voorstel omtrent deze aangelegen
heid werd ingediend. De Jonge Hagenaar vindt daarin echter
een grief en verklaart het stilzwijgen van den minister voor
een gebrek aan degelijke kennis (no. 113). Men moet medelij
den hebben met iemand, die over gewigtige zaken oordeelen wil
en toont zoo weinig begrip van zaken te hebben. Overigens gaat
het hem als de meeste, wier kennis geene uitgebreide grenzen
heeft. Hij is vreesselijk nieuwsgierig, hij wil alles weten, zelfs
de geheimste zaken, hij raadt overal naar, hangt al wat hij weet
te luchten; jammer slechts voor hem dat de onbescheidene die
alles wil weten, zoo dikwijls bij den neus wordt gevat, en dat
hij die eenmaal het publiek misleidde, niet gemakkelijk het ver
trouwen herwint.
Als het waarheid is, dat men om over den omvang van iemands
kennis te oordeelen zelf eene goede mate van kennis bezitten
moetdan zijn er zeker weinige zulke eminente vernuften in
ons landals onze J. Hagenaar. Niet een der ministers is volgens
hem voor zijne taak berekend. De minister van koloniën, zegt
hij weet niets af van de zaken, zoo als hij die als minister weten
moet (n 113). Maar, wie weet het dan? Natuurlijk hij die zulk
een vonnis kan vellen. Dat ligt in den aard der zaak. Zoolang
de J. H. van een bepaald standpunt zaken bestreed en gronden
aanvoerde en regt liet wedervaren aan ieders individueel gevoelen,
zoolang had het zeker belang, dat tegen over zijn gevoelen een
ander ter toetsing werd gesteld. Maar sedert hij meer en
meer in personaliteiten vervalt en sprookjes opdischt om zijn
publiek te vermakenwordt het overbodig op hem te wijzen
en moeten de oogen als van zelve opengaan voor eene juiste
beschouwing van zijn geschrijf. Het is thans geene oppositie
meer in parlementairen zinhet is een boosaardig in het aangezigt
slaan van hen, tegen wier zedelijke invloed en veelzijdige be
kwaamheden hij niet is opgewassen. Er valt niet te redeneren
met iemand die zegt: gij weet er niets af; het best is hem te laten
razen, gedachtig aan de fabel van den kikvorsch die zich zeiven
ook opblies, tot dat zijne opgeblazenheid hem den dood koste.
Nadat onlangs de heer Thorhecke tot grootkruis der orde van
den Nederl. Leeuw was benoemd, schreef het Volksblad dat derge-
lijke benoemingen belagchelijk waren, omdat de ministerraad de voor-
dragt tot zoodanige benoemingen deed en een minister dus eigen
lijk zich zeiven decoreerde. Wij stellen daartegen over eenvoudig het
volgende, dat genoeg bekend is, maar door sommigen schijnt geig-
noreerd te worden, het is nog regel, dat de voordragt tot decoreren
uitgaat van den ministerraadmaar het is ook principe bij
deze ministers om elkander daartoe niet voortedragen. Men heeft
zich aan dat principe zoo zeer gehouden, dat hoe ook aan sommige
ministers een wenk gegeven werdom ten aanzien van den heer
Thorhecke daar van aftewij ken, zoodanige wenk zonder gevolg-
gebleven is. Eerst nadat Z. M. de koning zelf het verlangen
daartoe had doen kennen, is een besluit om het grootkruis der
orde van den N. L. aan den heer Thorhecke te verleenen, door
den heer Betz gecontrasigneerd. Wij hebben niet anders hier bij
te voegen, dan de herinnering, dat waar feiten spreken woorden
overbodig zijn.
De drie tusschen Nederland en Belgie gesloten traktaten zijn
bereids bij de kamer van afgevaardigden in Belgie ingediend en
zullen weldra ook aan het oordeel onzer vertegenwoordigers onder
worpen worden. Daarbij is bepaald, dat Belgie 600,000 en
Holland 300,000 voor de werken ter verbetering van de.
Maas zal betalen. De beide gouvernementen zullen voor geza-
mentlijke rekening een nieuw afleidings-kanaal te Maastricht
aanleggen, maar de sommen door Belgie tot dat einde te betalen
zullen de 900,000 niet mogen te boven gaau. De afkoopsom,
door Belgie in vier termijnen te betalen tot opheffing van den
Scheldetol bedraagt 17,141,640.
Het herstellen en verbeteren van den dijk van den calamiteusen-
polder oud- en jong Breskens is jl. Vrijdag aangenomen door den
heer T. Filis te Vlissingen voor 84,000.
Het verbeteren en tot den Ie. Mei 1864 onderhouden der ge
wone aarde-, kram-, rijs- en steenglooijingwerken aan de zeedijken
der calamiteuse-polders van Zeeland is Zaturdag 16 dezer aange
nomen door den heer J. F erlcuijl Qvakketaar te Vlissingen en an
deren voor 379,224,00.