den, kunnen wij ons niet voorsteilen, dat de staten een breedvoerig debat zullen voeren over de vraag: hoe dig beuren moeten worden zamengesteld. Van hoeveel bela;ig" dit'punt njogatzijn, het is in hooge mate afhankelijk van de beslissingwaar'41b middelen ter voorziening in de behoefte der calamiteuse pohlery moeten gevon den worden. En deze is weder tèn na»»wsie VÈreenigd met die omtrent de vraag: hoever zich de vferpligtiag^tot onderhoud en voorziening uitstrekt. Er zijn twee vragen, die op den voorgrond staan en al het overige beheerschen. Wat komt er ten laste van de polders en wie moeten die lasten dragen? Wij stemmen gereede- lijk toedat de statenbij de meest mogelijke eenstemmigheid, door hun antwoord de zaak niet kunnen uitmaken, alsof zij wetge vende magt hadden maar zij zijn wel vóór anderen bevoegd daar omtrent voortelichten en de bepaling hunner zienswijze omtrent andere punten hangt hiervan in de eerste plaats af. Indien het toch, om een voorbeeld te stellen, uitgemaakt werd, dat de achter liggende polders niet moesten subsidiëren, dan zou hunne breede vertegenwoordiging in het bestuur niet rationeel zijn. Over dit punt zijn onderscheidene bedenkingen in het midden gebragt, maar zij kunnen onzes inziens niet bevredigend opgelost worden, alvorens de finantiele betrekking der polders onderling geregeld is. De eerste vraag, die bij eene regelmatige behandeling in aanmer king komt, is deze-. wat komt er ten laste van de kas der polder besturen? Al aanstonds stooten wij hier op het groot verschil van opvatting. Sommigen beweren dat alleen wat zij gewoon onderhoud noemen voor rekening der polders kan komen terwijl oever verdediging als buitengewoon op de schouders van het rijk moet gelegd worden. Anderen deelen dat gevoelen niet en willen eiken arbeid die tot bewaring der polders dient tot de taak der polder besturen brengen, daarlatende van waar de middelen tot dien ar beid moeten worden gevonden. Dat de polder-besturen en de inge landen der calamiteuse polders beiden bij deze laatste leer door eenen paniscben schrik worden aangedaan laat zich begrijpen, maar reeds de moeijelijkheid, om op den duur juist te onderscheiden tusschen gewoon en buitengewoon doet het zien, dat de schrikver wekkende leer bij kalme beschouwing op eenen redelijken grond rust. Die eindelooze onderscheidingen met hare gevolgen zijn steeds de oorzaken van verwikkelingen geweest. Al kon men ook komen tot eene onberispelijke bepaling wat gewoon en wat buitengewoon is, dan zou toch wederom de moeijelijke vraag zijn, wat op deze en wat op gene rekening moet worden gebragt. Wij kunnen ons dus zeer goed begrijpen dat de Minister eenvoudig wil laten opmaken wat als jaarlijksch onderhoud en wat tengevolge van bijzondere omstandigheden moet worden gedaan, dat hij dit ieder jaar zou wensehen opgemaakt en begroot te zien, en alle verdere splitsing te voorkomen; met één woord, er pleit veel voor om als beginsel op den voorgrond te stellen, dat de last van onderhoud, herstel, ver dediging of hoe men het noemen moge, beschouwd worde op de calamiteuse polders te rusten. En dat beginsel behoeft geen schrik beeld te zijn, als men tegelijk weet, dat anderen dien last zullen helpen dragen, dat het hier alleen geldt, het leggen van eenen een- voudigen en zeker rationelen grondslagwaarop al het overige moet worden gebouwd. Men zegge niet, dat wij hier als met één pennestreek een doodvonnis vellen, maar onderzoeke, met het oog op de geschiedenis en op de vele nog voortdurend voorkomende quaestien een beginsel, dat in alle administratieu wenschelijk is, en wij gelooven, dat men ook zonder dat wij hierover breeder uitwei den, ons zal moeten toegeven, dat orde en eenheid alleen tot ge- wenschte regeling kunnen leiden. Maar, wij gevoelen het, juist bij dit stelsel krijgt de tweede vraag: op wie moet die last drukken? eene dubbele beteekenis. Niets is natuurlijker dan te antwoorden: op ben wier belang deze last ver oorzaakt heeft en die de vruchten plukken dier polders, waarvoor gewoon en buitengewoon onderhoud noodig is. Maar nu leert de ervaring dat die last hun te zwaar is, dat zij om voor anderen vrucht baar te zijn, zich zeiven alle vrucht zouden moeten ontzeggen. Dat zou onnatuurlijk zijn! Er moet dus eene helpende hand toegereikt worden. Het is de hand van hem die direct of indirect belang heeft bij fc de bescherming van den zwakkeren, en deze kan niet meer voor hare rekening nemen dan noodig is om te zorgen, dat de onderhoud vorde rende grond voor het algemeen belang productief blijve, terwijl de eigenaars of eerste belanghebbende de zwaarste last dragen en toch nog voordeel genieten. Wij stemmen dus geredelijk toe, dat hier alles aankomt op de bepaling wie die belanghebbende zijn en zoo "komen wij van zeiven tot de beantwoording van de bedenking welke dhr. V. tegen ons vroeger beweren heeft ingebragt. Wij mogen voor ditmaal geene meerdere ruimte voor onze beantivoording innemen en geven daarom liet vervolg en slot in een volgend nommer. 3foYmm[o!ï&sc6e ïerigtcn. De Eerste Kamer heeft de voorzitters en onder voorzitters harer afdeelingen benoemd en tot rapporteurs over liet wets-ontwerp be trekkelijk de kroondomeinen en tot afkoopbaarstelling der tienden, zijn aangewezen de heeren Quintus, Tonckens, van Swinderen en Sassen; voor dat op het middelbaar onderwijs de heeren van Andringa de KempenaarNobelSchimmelpenni/ick van der Oije en van Beeck Vollenhoven Tegen morgen en overmorgen zijn verschillende wets-oniwerpen aan de orde gesteld om door de Eerste kamer der Staten Generaal te worden behandeld, op overmorgen zullen de wets-ontwerpen wegens de. afkoopbaarstelling der tienden in behandeling komen. Ook in onze stad is eene sub-commissie beuoemd van d hoofd-commissie ter oprigting van een monument voor de ge-e beurtenissen van 1813. De commissie bestaat uit de heeren mr. M. P. Blaaubeen, mr. B. V. van der BiltC. C. v. d. Bosch dr. G. T. Callenjels, mr. J. J. van DeinseJ. A. A. Kransen van de Putte, mr. C; de Witt Hamer, P. A. HochartJ. G. Jacob son, wonende te Cappelle a/d. Yssel, J. H. C. Kakebeeke H. C. Pilaar, J. G. MuseeuwM. J. Soutendam A. Nortier. Men merkt hier niet zonder belangstelling op, dat één lid elders woonachtig is, waardoor het onheilspellend getal 13, bij de vergaderingen zal worden voorgekomen. Evenzeer verdient het opmerking, dat de commissie in hare zamenstelling exclusief is, zoo als geene andere in het geheele vaderland. Overal elders zijn de onderscheidene godsdienstige gezindheden vertegenwoordigd en ook een of meer kerkelijke personen in de commissie opge nomen, maar onze commissie wijkt daarvan ten eenenmale af. Eene belangrijke bijdrage tot de commissie-geschiedenis levert de in druk uitgegeven rede van mr. G. Groen van Prinsterer. Het thema daarvan isontbinding van de hoofd-commissie of voort during der kordate bestrijding. In de Amsterdamsche commissie heeft de heer mr. J. van Lennep gezegd, dat hij de benoeming voor zich niet als eene eer maar als eene beleediging beschouwde, en hij heeft oumiddelijk daarna, gevolgd door vijf en twintig andere leden, de vergadering verlaten. Wij constateren heden het feit, dat onze jonge Hagenaar het behoud quand méme, niet op zijne eenmaal geuite opinie toepast. In zijne bladen van 16 en 18 April werd de aanschrijving van den minister Thorbeckehel lioofd van ons liberaal bewind aan de telegrafisten, aangekondigd op eene wijze, die genoeg deed zien hoe hij met de Rolt. Cour. daarover dacht. In zijn n". van 25 dezer wordt de inhoud van die aanschrijving zonder reserve goedgekeurd. In de zitting der Tweede kamer van 6 Mrt. 11. heeft de heer Thorbecke gezegd, „dat de gedurige herhaling, dat bij de verte genwoordiging wetten doorgaandie volgens het begrip van sommigen strijden met de Grondwet, het crediet der Grondwet verzwakt." De jonge Hagenaar zegt: „die stelling is valseh, slechts het crediet van den minister wordt daardoor geschokt." Hij maakt daarbij de handige wending om te zeggen, „de minister wil dus dat het onderzoek bij de beraadslagingen over het al of niet grondwettige eener wets-bepaling voor goed zal worden op zijde gezet en gesmoord." Men lette wel op de onlogische en hatelijke afleiding. De minister sprak van het geschreeuw buiten de kamer, maar dacht er zeker niet aan om de Staten-Generaal een regt te ontzeggen, waarvan de uitoefening hun eerste pligt is. Toch wordt het hier zoo voorgesteld, als hadde de minister zoo iets gewild, en met opzet uitdrukkingen gekozen die voor tweeledige opvatting vatbaar zijn. Intusschen zal het gezond verstand moeten erkennendat de minister volkomen gelijk had, want indien er wetten worden aangenomen die in sommige bepalingen met de Grondwet strijdendan is de eerste conclusie: wat baat eene Grondwet, die niet wordt nageleefd en eene kamer die daartegen niet waakt. Wanneer zoo iets werkelijk geschiedt, dan moet dat en dat alleen de reden zijn, waarom de Eerste kamer eene zoodanige wet verwerpt, maar geenszins dat het vertrouwen op den minister geschokt is, zoo als de Hagenaar in n 96 beweert. Het vertrouwen op een minister is iets subjectiefs; wat de Grondwet beveelt is boven die subjectieve opvatting verheven. De raad van bestuur der Nederl. maatschappij voor spoorweg- materieel heeft een adres ingediend aan de Tweede kamer, ten betooge, dat de maatschappij niet haar hoofdzetel in Belgie heeft en geene succursale is van de Belgische onderneming. De raad heeft gemeend alzoo het denkbeeld te moeten bestrijden, dat in het voorloopig verslag der Tweede kamer is geuit. Vooreenigen tijd deelden wij een adres mede, dat uit Alkmaar aan den keizer van Rusland gezonden is, ten gunste van Polen omtrent dat adres schrijft het volksblad: „Er is nog ietsdat ons in het Alkmaarsche adres weinig bevalt; woorden zijn woorden; door een paar woorden kan men zich zeer gemakkelijk den naam vin liberaal geven; de ware sympathie voor Polen kan niet blijken uit een adres, dat slechts uit woorden bestaat, maar moet blijken uit daden, anders is die sympathie een ijdel goochelspel". Tot heden hebben wij nog niet geboord, dat groote sommen ten be hoeve van Polen in Alkmaar zijn ingezameld of dat er veel vrij willigers uit Alkmaar naar Polen zijn vertrokken." Ook uit Gouda schrijft mendat aldaar een adres tot ver mindering van den gasprijs, door velen geteekend, is ingezonden. Eene publikatie van burg. en weth. van Groningen doet ons zien, dat daar de prijs van het gas, aan partikulieren geleverd uit de stedelijke gasfabriek op 14 ct. de kubieke el is gesteld. Bij het ter perse gaan van onze courant ontvangen wij berigt dat de subcommissie voor bet nationaal gedenkteeken heden, dooi den burgemeester opgeroepenzich heeft geconstitueerd. De HHn. van den Bosch, van Deinse, de Witt Hamer, Kakebeeke en Risseenw hebben voor de benoeming bedankt. De commissie heeft eenparig tot haren voorzitter gekozen mr. M. P. Blaaubeen, ver volgens zijn bij meerderheid van stemmen benoemd tot vice-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 2